ECLI:NL:RBDHA:2024:9026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22269
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse asielzoeker en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H. Loth, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 27 mei 2024 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 10 juni 2024 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met een tolk en de Staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. I. Vugs.

De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris terecht had gesteld dat er concrete aanknopingspunten waren voor een overdracht van de eiser naar Duitsland op basis van de Dublinverordening. De rechtbank ging voorbij aan de vraag of de loopbrief die aan de eiser was verstrekt gelijkgesteld kon worden aan een formele asielaanvraag, omdat dit niet relevant was voor de rechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, gezien het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er geen aanleiding was om de maatregel van bewaring te vervangen door een lichter middel, ondanks de klachten van de eiser over zijn psychische gezondheid. De rechtbank vond dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring noodzakelijk was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.22269
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Loth),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. Bentaieb. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1993] .
De rechtmatigheid van de grondslag van de maatregel van bewaring
2. Uit nadere informatie van de staatssecretaris is gebleken dat eiser zich op 23 april 2024 heeft gemeld in Ter Apel voor het doen van een asielaanvraag. Hem is toen een zogenoemde “loopbrief” uitgereikt. Volgens de staatssecretaris is van een formele asielaanvraag geen sprake geweest. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat deze loopbrief niet raakt aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Dit omdat er concrete aanknopingspunten bestaan dat eiser op grond van de Dublinverordening kan worden overgedragen naar Duitsland. De staatssecretaris voert voorts aan dat eiser op 3 mei 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. Door dit te doen, heeft eiser zich niet beschikbaar gehouden voor de formalisering van zijn asielaanvraag. Ook heeft eiser tijdens het gehoor
voorafgaande aan de inbewaringstelling niet aangegeven dat hij asiel wil aanvragen, maar dat hij toen juist heeft verklaard dat hij géén asiel wilde aanvragen, aldus de staatssecretaris.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen grondslag is geweest om hem het bestreden besluit op te leggen. Volgens eiser leidt zijn melding in Ter Apel ertoe dat hij sinds 23 april 2024 rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De loopbrief van die datum is immers het bewijs dat hij op die dag heeft verzocht om internationale bescherming. De staatssecretaris heeft nog niet op zijn (beoogde) asielaanvraag beslist.
4. De rechtbank gaat voorbij aan de vraag of de loopbrief van 23 april 2024 gelijk is te stellen aan het doen van een asielaanvraag, als gevolg waarvan eiser met ingang van die datum rechtmatig verblijf heeft gekregen. Wanneer hiervan namelijk al uitgegaan zou worden, dan zou er sprake zijn van een samenloop van de bewaringsgrondslagen van de artikelen 59a en 59b van de Vw. In een dergelijk situatie is bepalend of de Dublinverordening op de vreemdeling van toepassing is. Dit is ten aanzien van eiser onbetwist het geval. Aldus heeft de staatssecretaris eiser terecht op grond van artikel 59a van de Vw 2000 in bewaring gesteld. De rechtbank verwijst in dit verband onder meer naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2162). De beroepsgrond faalt.
Schending voorschrift van artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
5. Eiser stelt dat de staatssecretaris heeft nagelaten om hem bij de uitreiking van het bestreden besluit schriftelijk, in een taal die hij verstaat, te informeren over de aspecten van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb.
6. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat de staatssecretaris de door eiser genoemde voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb, in acht heeft genomen. Daarom is er sprake van een gebrek bij oplegging van de maatregel. Het schenden van de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb maakt de inbewaringstelling echter eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank overweegt in dat verband dat eiser direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring en in het bijzijn van een tolk is meegedeeld op welke gronden de maatregel zal worden opgelegd. Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Verder heeft hij gebruik gemaakt van gratis rechtsbijstand en is namens hem tijdig beroep ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek niet dermate ernstig, dat dit dient te prevaleren boven de belangen van de staatssecretaris. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het bestreden besluit onrechtmatig te verklaren. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft; en
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
8. Eiser heeft de gronden niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Het lichter middel
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Ter onderbouwing van dit standpunt voert eiser aan dat hij wil meewerken aan zijn overdracht naar Duitsland en dat hij zelfstandig kan vertrekken. Ook voert hij aan dat de maatregel van bewaring voor hem onredelijk bezwarend is vanwege zijn klachten van psychische aard.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiser hierin te volgen. Naar haar oordeel heeft de staatssecretaris zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld het opleggen van een lichter middel niet garandeert dat eiser naar Duitsland zal vertrekken en dat er een reëel risico is dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht op vreemdelingen. Voor zover eiser medische zorg nodig heeft, is die beschikbaar in het detentiecentrum. De zorg is gelijkwaardig aan de zorg in de vrije maatschappij. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
11. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
Deze uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl en is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 juni 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.