ECLI:NL:RBDHA:2024:8984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
NL24.14646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met eerdere toewijzing

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling uit Oekraïne. De verzoeker had eerder op 21 februari 2024 een terugkeerbesluit ontvangen van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en had op 4 april 2024 beroep ingesteld tegen dit besluit, vergezeld van een verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat een andere gemachtigde van de verzoeker op 10 april 2024 al een soortgelijk verzoek had ingediend, dat was toegewezen. Dit leidde tot de conclusie dat het procesbelang van de verzoeker bij het nieuwe verzoek ontbrak.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeker op 12 april 2024 gevraagd om zijn belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening te verduidelijken, maar hierop heeft de verzoeker niet gereageerd. Gezien het feit dat er al een eerdere toewijzing was en de verzoeker geen procesbelang kon aantonen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan zonder zitting, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14646

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Kurt-Gecoglu),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. De staatssecretaris heeft op 21 februari 2024 een terugkeerbesluit aan verzoeker
uitgevaardigd. Verzoeker heeft op 4 april 2024 tegen dit besluit beroep ingesteld. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft verzoeker op 12 april 2024 verzocht haar per ommegaande te informeren over zijn belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening. Hierop heeft verzoeker niet gereageerd.
1.3.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter ziet zich eerst ambtshalve voor de vraag gesteld of verzoeker nog procesbelang heeft bij zijn verzoek.
3. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak 10 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:5031) een soortgelijk verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, hangende het beroep ingediend door een andere gemachtigde op 19 maart 2024, reeds toegewezen. Daarbij is bepaald dat verzoeker dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het beroep is beslist. Hierdoor rijst bij de voorzieningenrechter de vraag waarom er door een andere gemachtigde nogmaals op 4 april 2024 een dergelijk verzoek is ingediend en welk belang hierbij nog is gediend. Ondanks uitdrukkelijk verzoek daartoe, heeft verzoeker niet kenbaar gemaakt waarom hij momenteel nog een procesbelang heeft bij zijn verzoek. In een procedure als deze, waarin de betrokkene stelt dat er sprake is van een spoedeisend belang en om die reden van de rechtbank een snel (voorlopig) oordeel wil, mag ook van hem worden gevergd dat hij reageert op vragen van de rechtbank. Nu er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet is gebleken van enig procesbelang, zal zij het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaren.
4. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.