ECLI:NL:RBDHA:2024:8950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL23.1657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Salvadoraanse eiser met vrees voor bende MS13

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2024, met zaaknummer NL23.1657, is het beroep van een Salvadoraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die vreesde voor vervolging door de criminele bende Mara Salvatrucha 13 (MS13), had zijn aanvraag ingediend op 16 maart 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 22 december 2022 afgewezen, omdat hij de vrees van de eiser niet geloofwaardig achtte. De rechtbank heeft op 28 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser bij terugkeer naar El Salvador geen reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat MS13 daadwerkelijk belang heeft bij het doden van hem, gezien de omstandigheden van de moord waarvan hij getuige was. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de eiser over de bedreigingen door MS13 ongeloofwaardig zijn en dat er geen bewijs is dat de bende daadwerkelijk op hem uit is.

De rechtbank wijst ook op de verbeterde veiligheidssituatie in El Salvador, waar de overheid hard optreedt tegen bendes, wat de kans op vervolging voor de eiser verder verkleint. De rechtbank verwerpt de stelling van de eiser dat er sprake is van een gewapend conflict in El Salvador, en concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1657

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. E.C. Kaptein),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hoogendoorn-Matthijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 16 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.2.
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 22 december 2022 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld, samen met het beroep van eisers zus met zaaknummer NL23.1659. Hieraan hebben deelgenomen eiser, zijn gemachtigde, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
2. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of verweerder eisers asielaanvraag op juiste gronden heeft afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Het beroep is ongegrond. Zij legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt en wat voor gevolgen dat heeft.
Wat heeft eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd?
3. Eiser heeft de Salvadoraanse nationaliteit en is geboren op [datum] 2003. Op 11 november 2021 is hij samen met zijn zus en neefje getuige geweest van een moord op een man bij een bushalte, gepleegd door leden van de criminele bende Mara Salvatrucha 13 (MS13). Op 20 november 2021 is eiser door twee mannen van MS13 bedreigd, omdat hij getuige was van de moord. De mannen hebben aangekondigd dat zij hem, zijn zus en neefje gaan vermoorden. Op 21 november 2021 is eiser met zijn zus en neefje naar het huis van hun vader/opa gegaan. Zij zijn daar ondergedoken tot ze gezamenlijk zijn vertrokken uit El Salvador op 7 maart 2022.
3.1 Kort voordat de moord werd gepleegd is eiser tweemaal benaderd met de vraag zich aan te sluiten bij MS13. Eiser heeft dat beide keren geweigerd. De eerste keer is eiser benaderd door onder andere een vriend van vroeger die zich bij MS13 heeft aangesloten. Daarbij is gezegd dat als eiser zich niet aansluit MS13 hem zou kunnen vermoorden. De tweede keer is tegen eiser gezegd dat als hij geen lid van MS13 wilde worden, hij geen man was en heeft hij een klap gekregen.
Wat is het standpunt van verweerder?
4. Verweerder heeft in het asielrelaas van eiser de volgende elementen als relevant aangemerkt:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de bende MS13 wil eiser doden omdat hij getuige is geweest van een moord;
- eiser is tot tweemaal toe benaderd om zich aan te sluiten bij MS13.
Verweerder volgt eiser in zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Verweerder betwist verder niet dat eiser, zijn zus en neefje getuige zijn geweest van een moord op een man gepleegd door leden van MS13. Maar verweerder gelooft niet dat MS13 eiser daarom wil vermoorden. Ook gelooft verweerder niet dat eiser tot tweemaal toe is benaderd om zich aan te sluiten bij MS13. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat eiser bij terugkeer naar zijn land van herkomst niet hoeft te vrezen voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft de aanvraag daarom afgewezen als ongegrond.
Heeft verweerder ongeloofwaardig kunnen vinden dat MS13 hem wil vermoorden en dat hij is benaderd door MS13 om zich bij hen aan te sluiten?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers gestelde vrees voor MS13 vanwege het zijn van getuige van een door hen gepleegde moord niet geloofwaardig heeft mogen vinden. Daarbij staat voorop dat verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat MS13 belang heeft bij het doden van eiser. Immers, eiser heeft verklaard dat de bendeleden tijdens het plegen van de moord onherkenbaar waren omdat zij bivakmutsen op hadden en de moord 15 meter verderop plaatsvond. De rechtbank volgt verweerder in zijn motivering dat als MS13 belang zou hebben bij het uit de weg ruimen van eiser, zij dit zo snel mogelijk zouden doen en daar niet lang mee zouden wachten. Eiser heeft immers verklaard en onderbouwd met landeninformatie dat MS13 de macht in handen heeft, zich niets van wie dan ook aantrekt en er niet voor terugdeinst om bij het minste of geringste tot geweld over te gaan. Verweerder heeft eisers verklaringen over benadering door twee bendeleden op 20 november dan ook ongerijmd en onlogisch kunnen vinden. Verweerder heeft het verder in dit verband ook ongerijmd kunnen vinden dat de leden van MS13 niet direct op 11 november 2021 hebben gepoogd om eiser te vermoorden en dat zij het ook op 20 november 2021 laten bij een aankondiging. Stel dat het belang van MS13 bij het doden van eiser wel aanwezig zou zijn, dan ligt het niet voor de hand dat zij eiser op 20 november 2021 nog een keer zouden hebben laten lopen. Daarbij heeft verweerder eisers verklaring dat de leden van MS13 eerst orders van hogerhand moesten afwachten om eiser te doden, niet hoeven volgen. Uit de door eiser ingebrachte landeninformatie blijkt weliswaar dat MS13 uit verschillende cellen bestaat met hun eigen hiërarchie, maar ook dat die niet strak georganiseerd zijn. Niet blijkt dat alleen op orders van een leider wordt gemoord. Ook heeft verweerder niet ten onrechte onlogisch gevonden dat MS13 eisers vader, moeder en zus na 11 november 2021 niet direct heeft benaderd. Eiser heeft verklaard dat er rond het huis van zijn moeder is gepost en dat er via de telefoon vragen aan haar zouden zijn gesteld. Dat MS13 zo omslachtig te werk zou gaan heeft verweerder, in het licht van dezelfde landeninformatie, niet hoeven volgen. Eiser heeft in dit kader verklaard dat MS13 niet weet wie eisers vader is, omdat zijn vader op een uur afstand rijden woont van de plaats delict en dat MS13 in verschillende cellen opereert. Dit heeft verweerder ook niet hoeven volgen. Verweerder heeft er daarbij niet ten onrechte op gewezen dat informatie over eisers vader ook opgehaald zou kunnen worden in de leefomgeving van eiser zelf. Van eisers verklaringen dat hij tot 7 maart 2022 niet bij zijn vader thuis is gevonden en zijn vader tot op de dag van vandaag niet door MS13 is benaderd, heeft verweerder dan ook mogen vinden dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde vrees. Eiser heeft ten slotte nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan de door hem overgelegde verklaring van een notaris. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder hier niet de waarde aan heeft hoeven toekennen die eiser wenst. Het is niet duidelijk hoe deze verklaring de geloofwaardigheid van eisers gestelde vrees bij terugkeer verder kan onderbouwen, nu hij is opgesteld op basis van eisers eigen verklaringen.
5.1
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich ook op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet geloofwaardig is dat eiser door MS13 is benaderd om toe te treden voorafgaand aan 11 november 2021. Verweerder heeft tegenstrijdig mogen vinden dat eiser enerzijds verklaart dat je vermoord kunt worden bij weigering en dat eiser anderzijds verklaart dat zijn tweede weigering licht werd opgevat. Immers bij de tweede keer werd hem alleen gemeld dat hij geen man was als hij zich niet aansloot en kreeg hij een klap. Dat eiser bij die tweede weigering in het openbaar zou zijn benaderd doet daaraan niet af. Dat MS13 zich door aanwezigheid van anderen laat weerhouden van het ondernemen van een gewelddadige actie is in strijd met de ingebrachte landeninformatie.
5.2
De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat verweerder ten onrechte niet de door hem overgelegde Facebook vriendschapsverzoeken in de besluitvorming heeft betrokken. Uit het dossier blijkt dat eiser deze verzoeken al tijdens zijn nader gehoor heeft overgelegd. Verweerder heeft dit op zitting ook bevestigd. De rechtbank passeert dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is namelijk van oordeel dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. Eiser stelt in dit verband dat verweerder hierop had moeten doorvragen. Verweerder heeft echter ter zitting zijn motivering aangevuld en eiser heeft daarop alsnog kunnen reageren. Daaruit blijkt dat eiser niet in zijn processuele belang is geschaad. In dit verband heeft verweerder aangegeven dat de vriendschapsverzoeken niet tot een andere conclusie leiden over de geloofwaardigheid van eisers verklaringen omdat uit de verzoeken niet is af te leiden van wie ze afkomstig zijn en tot wie ze zijn gericht. Eiser heeft niet betwist dat dat hier niet uit is af te leiden, maar heeft wel gesteld dat de verzoeken indicaties zijn dat bedreiging heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet echter niet in hoe de verzoeken indicaties kunnen zijn dat eiser bedreigd is als niet duidelijk is aan wie ze zijn gericht. De rechtbank is daarom van oordeel dat het betrekken van de vriendschapsverzoeken en het doorvragen daarop niet had kunnen afdoen aan het bestreden besluit.
5.3
De rechtbank verwerpt eisers stelling dat verweerder de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas niet conform werkinstructie 2014/10 heeft beoordeeld omdat hij geen openbare landeninformatie heeft betrokken. In paragraaf 3.2.1 van werkinstructie 2014/10 is neergelegd dat verweerder voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de relevante elementen gebruik maakt van interne en externe geloofwaardigheidsindicatoren. Bij interne geloofwaardigheidsindicatoren gaat het om alles wat de vreemdeling zelf naar voren heeft gebracht. Bij externe geloofwaardigheidsindicatoren gaat het om het toetsen van het relaas aan de hand van andere bronnen dan de vreemdeling zelf. Verweerder heeft in dit geval eisers verklaringen in de eerste plaats ongeloofwaardig gevonden op grond van de interne geloofwaardigheidsindicatoren. Verweerder heeft verder op zitting toegelicht dat hij ook geen landeninformatie heeft gevonden die eisers verklaringen ondersteunt. Hij heeft wel de door eiser zelf overgelegde rapporten en artikelen met algemene informatie over MS13 betrokken. Zoals volgt uit wat onder 5.1 is overwogen heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom eisers verklaringen mede in het licht van die informatie niet geloofwaardig zijn. Dat verweerder in aanvulling op het voorgaande nog meer landeninformatie had moeten (laten) vergaren volgt de rechtbank daarom niet. Dat dit had gemoeten volgt ook niet uit de door eiser op zitting aangehaalde rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [1] In de zaak die daar ter beoordeling lag, had verweerder onder andere niet een zelfde veelheid aan ongerijmde en onlogische verklaringen tegengeworpen.
Heeft verweerder terecht geconcludeerd dat geen sprake is van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar El Salvador?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser bij terugkeer naar El Salvador geen reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
6.1
De rechtbank is ten eerste van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk het reële risico loopt om bloot te worden gesteld aan ernstige schade bij terugkeer. In de door eiser genoemde fragmenten uit het rapport van het Belgische Commissariaat Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen van 12 oktober 2020 is vermeld dat het getuige zijn, aangifte doen, samenwerken met de politie of een proces starten risicovolle elementen zijn. Eiser heeft echter geen aangifte gedaan, heeft niet samengewerkt met de autoriteiten en is geen proces gestart tegen MS13. Met betrekking tot de door eiser genoemde fragmenten uit de UNHCR Eligibility Guidelines voor El Salvador uit maart 2016 heeft verweerder terecht opgemerkt dat dit een verouderd rapport betreft. Het enkele feit dat eiser getuige is geweest van moord heeft verweerder daarom terecht onvoldoende gevonden. De overige elementen van het asielrelaas heeft verweerder ongeloofwaardig kunnen vinden en heeft verweerder niet hoeven meenemen in zijn beoordeling.
6.2
Wat betreft eisers stelling in beroep dat hij jong is en daarom door de autoriteiten als bendelid zal worden beschouwd en worden opgepakt, wijst verweerder op het artikel van Insight Crime ‘El Salvador Police Reports Contradicts Bukele’s Triumphalism’ van 22 september 2023. Daarin is te lezen dat met de komst van president Bukele een groot aantal bendeleden is opgepakt en dat onschuldige mensen onder deze gevangenen weer zijn vrijgelaten nadat bewezen was dat zij geen bendeleden waren. Daarmee heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser ook op deze grond geen reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer.
6.3
Ten tweede overweegt de rechtbank met betrekking tot eisers beroep op de algehele veiligheidssituatie het volgende.
6.3.1
Verweerder heeft gesteld dat de algemene veiligheidssituatie in El Salvador aanmerkelijk verbeterd is. President Bukele treedt met harde hand op tegen de bendes die het land voorheen hebben geterroriseerd en de macht van de bendes is afgenomen. Het aantal moorden is naar een historisch dieptepunt gezakt en het geweldsniveau is beduidend gedaald. In 2022 is de noodtoestand uitgeroepen waarbij militairen en politieagenten tot een groot aantal arrestaties van bendeleden over zijn gegaan. Veel bendeleiders en prominenten zitten in de gevangenis en het is makkelijker geworden om mensen te arresteren. Verweerder heeft hiervoor naar de volgende bronnen verwezen:
- rapport van International Crisis Group, ‘A remedy for El Salvador’s prison fever’ van 5 oktober 2022;
- artikel van International Crisis Group, ‘Miracle or mirage? Gangs and Plunging violence in El Salvador’ van 8 juli 2020;
- artikel van Insight Crime, ‘El Salvador Police Reports Contradict Bukele’s Triumphalism’ van 22 september 2023;
- artikel van Insight Crime, ‘Is Nayib Bukele’s Iron Fist in El Salvador Working?’ van 9 februari 2023;
- artikel van Insight Crime, ‘El Salvador Escalates Gang Crackdown With New Measures’ van 4 augustus 2023;
- schriftelijke antwoorden op vragen gesteld aan een onderzoeker aan het Instituto Affari Internazionali.
Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn [2] omdat geen sprake is van een internationaal of nationaal gewapend conflict. Hij heeft in dit verband verwezen naar zijn brief van 5 maart 2024 aan de Tweede Kamer, waarin voor de definitie van een gewapend conflict aansluiting wordt gezocht bij het arrest Diakité van het Hof van Justitie van de Europese Unie: er is sprake van een gewapend conflict wanneer de reguliere strijdkrachten van een staat tegenover een of meer gewapende groepen staan of wanneer twee of meer gewapende groepen tegenover elkaar staan. [3] Uit de aangehaalde landeninformatie blijkt volgens verweerder niet dat de aanpak van de bendes is uitgelopen op een gewapend conflict tussen de overheid en de bendes. Subsidiair heeft verweerder zich
onder verwijzing naar dezelfde landeninformatie op het standpunt gesteld dat in El Salvador geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn omdat het geweldsniveau daarvoor – ongeacht de individuele omstandigheden van eiser – te laag is.
6.3.2
Eiser heeft hierop gereageerd met de stelling dat de Salvadoraanse overheid bruut optreedt in zijn pogingen om het bendegeweld te beteugelen en dat ook onschuldige burgers hierin betrokken raken. Het geweld dat plaatsvindt tussen de overheid en de bendes kan wel degelijk als gewapend conflict worden gekwalificeerd. Verweerder heeft verder bij zijn beoordeling onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn verzuimd om eisers individuele omstandigheden te betrekken. [4] Ter onderbouwing van zijn stellingen over de algemene veiligheidssituatie heeft eiser verwezen naar de volgende bronnen:
- rapport van Human Rights Watch ‘El Salvador: Evidence of Serious Abuse in State of Emergency. Arbitrary Arrests, Short-Term Disappearances, Deaths in Custody’ van 2 mei 2022;
- rapport van Amnesty International ‘The State of the World’s Human Rights, El Salvador’ van maart 2023;
- USDOS 2022 Country Report on Human Practices: El Salvador van maart 2023;
- rapport van Human Rights Watch, ‘World Report 2024 - El Salvador’ van 11 januari 2024.
Eiser merkt verder op dat een en ander ook wordt bevestigd in de door verweerder genoemde bronnen. Desalniettemin had het volgens eiser op de weg van verweerder gelegen om een algemeen ambtsbericht op te stellen. Van de door verweerder genoemde bronnen is niet duidelijk wie de auteurs zijn. Ten aanzien van de laatste door verweerder genoemde bron, de antwoorden van de onderzoeker van het Instituto Affari Internazionali, merkt eiser op dat in het geheel niet duidelijk is gemaakt wie deze onderzoeker is, van welke datum dit stuk is en of het volledige antwoord staat weergegeven.
6.3.3
De rechtbank ziet noch in de genoemde bronnen van verweerder noch in die van eiser bevestigd dat in El Salvador sprake is van strijd tussen de reguliere strijdkrachten en gewapende groeperingen dan wel tussen twee of meer gewapende groeperingen. Uit de bronnen blijkt dat de reguliere strijdkrachten worden betrokken bij de aanpak van de bendes. Daaruit volgt echter niet dat de bendes gewapende groeperingen hebben gevormd en als zodanig de strijd aangaan met de reguliere strijdkrachten. Dat verweerder de auteurs van de artikelen niet heeft genoemd, is onvoldoende om de door hem aangehaalde bronnen te diskwalificeren. De organisaties waarvan de artikelen afkomstig zijn wel te herleiden. Daarbij komt dat, hoewel eiser gevolgd kan worden in zijn stelling over de onduidelijkheid van de laatstgenoemde bron van verweerder, weglating van deze bron het beeld niet anders maakt. Eiser heeft verder niet onderbouwd waarom verweerder een ambtsbericht had moeten laten opstellen en deze stelling wordt daarom niet gevolgd. Op basis van het voorgaande volgt de rechtbank dan ook het primaire standpunt van verweerder dat geen sprake is van een gewapend conflict. Aan beoordeling van het subsidiaire standpunt van verweerder komt de rechtbank daarom niet toe.
6.4
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat eiser geen gelijk krijgt. Vanwege het geconstateerde gebrek in 5.2 ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.V.A. Corstens, voorzitter, en mr. E.P.W. van de Ven en mr. T.N. van Rijn, leden, in aanwezigheid van mr. S.L.L. Rovers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 26 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1499.
2.Richtlijn 2011/95/EU.
3.Arrest van 30 januari 2014, ECLI:EU:C:2014:39, onder 35.
4.Eiser verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023, ECLI:EU:C:2023:843.