ECLI:NL:RBDHA:2024:8947
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 23 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op grond van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R. Balkenende, voerde aan dat hij in Kroatië geen opvang zou krijgen en dat er een reëel risico bestond op schending van zijn mensenrechten, gezien zijn kwetsbare situatie als LHBTI-er met medische problemen.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser zorgvuldig overwogen, waaronder de informatie van het Border Violence Monitoring Network en rapporten van VluchtelingenWerk Nederland. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Kroatië geen toegang tot opvang of medische zorg zou hebben. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat hij ervan uit mag gaan dat andere EU-lidstaten hun verplichtingen nakomen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt informatie over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.