ECLI:NL:RBDHA:2024:8916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
C/09/665230 FT RK 24/381
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord in een schuldregeling

Op 10 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de bodemzaak van de heer [verzoeker] tegen mevrouw [verweerster]. De heer [verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie met een totale schuldenlast van € 1.649.463,70 aan acht schuldeisers. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij hij 0,45% van de vorderingen aanbiedt in ruil voor kwijtschelding van de rest. Mevrouw [verweerster], die met € 1.602.683,23 bijna 97% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, heeft dit voorstel echter afgewezen. De heer [verzoeker] heeft de rechtbank verzocht om het aangeboden akkoord dwingend op te leggen, maar dit verzoek is afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldbemiddeling correct is uitgevoerd door de gemeente Den Haag, maar oordeelt dat het aanbod van de heer [verzoeker] niet het maximaal haalbare is. De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat het niet onredelijk is dat mevrouw [verweerster] heeft geweigerd in te stemmen met de schuldregeling. De heer [verzoeker] heeft niet voldoende aangetoond dat hij geen betere financiële situatie kan bereiken, ondanks zijn ervaring in de vastgoedsector. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de heer [verzoeker] zijn standpunten niet voldoende met bewijs heeft onderbouwd.

De rechtbank heeft het verzoek tot oplegging van een dwangakkoord afgewezen en zal in een apart vonnis beslissen over het verzoek van de heer [verzoeker] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. D. de Loor, rechter, in samenwerking met B.A.H. van der Ven LL.B., griffier.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/665230 / FT RK 24/381 en FT RK 24/382
vonnis van 10 juni 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
hierna: de heer [verzoeker] ,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: mevrouw [verweerster] ,
advocaat: mr. A.A.M Knol.
Waar deze zaak over gaat
De heer [verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft de heer [verzoeker] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
De heer [verzoeker] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van
€ 1.649.463,70 aan acht schuldeisers. Het is de heer [verzoeker] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van de gemeente Den Haag heeft hij voor het laatst op 7 augustus 2023 een schuldregeling aangeboden (saneringsakkoord). Dit voorstel houdt in dat aan de concurrente schuldeisers een uitkering ineens van 0,45%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen.
1.2.
Mevrouw [verweerster] is niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer [verzoeker] heeft een schuld aan mevrouw [verweerster] van € 1.602.683,23, dat is 97,2% van de totale schuldenlast.
1.3.
Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft de heer [verzoeker] op 25 april 2024 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil hij dat de rechtbank mevrouw [verweerster] dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil hij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van de heer [verzoeker] zijn behandeld op de zitting van 27 mei 2024. Op deze zitting verschenen:
- de heer [verzoeker] ,
- [naam 1] , zoon en werkgever van verzoeker,
- [naam 2] , schuldregelaar gemeente [plaatsnaam] + kantoormedewerker,
- Dhr. [naam 3] , van [bedrijfsnaam] ,
- [naam 4] , klantbegeleider gemeente [plaatsnaam] ,
- [naam 5] , Doelgroepenteam gemeente [plaatsnaam] ,
- [verweerster] , verweerster,
- mr. A.A.M. Knol , advocaat van verweerster, + kantoorgenoot.

3.Standpunten van partijen

3.1.
De heer [verzoeker] stelt dat het onredelijk is dat mevrouw [verweerster] het aanbod niet aanvaardt. Volgens hem heeft hij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden en kan hij niet meer aanbieden dan hij heeft gedaan.
3.2.
Mevrouw [verweerster] stemt niet in met de aangeboden schuldregeling. Mr. Knol heeft namens mevrouw [verweerster] de redenen zowel mondeling als schriftelijk uitvoerig toegelicht.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank zal het verzoek van de heer [verzoeker] om een dwangakkoord op te leggen afwijzen. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat mevrouw [verweerster] weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door de gemeente [plaatsnaam] . Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarde(n), namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.4.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij mensen met schulden zich maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van een (groot) deel van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.5.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoeker zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier niet op zijn plaats is.
De heer [verzoeker] heeft niet het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.6.
Het voorstel dat de heer [verzoeker] aan zijn schuldeisers heeft gedaan is niet het maximaal haalbare. De heer [verzoeker] heeft een aanbod gedaan van 0,45% tegen finale kwijting. Het gedane aanbod is gebaseerd op het inkomen van de heer [verzoeker] . De heer [verzoeker] is in dienst van de Stichting [naam stichting] , waarvan de zoon de voorzitter, secretaris en penningmeester is. De heer [verzoeker] ontvangt, volgens de salarisspecificatie van januari 2024, een inkomen op basis van een uurloon van € 11,16. Dit inkomen ligt onder het wettelijk minimumuurloon van
€ 13,27. Ter zitting heeft de heer [verzoeker] verklaard dat hij zich bezig houdt met de verhuur van appartementen in [plaats in buitenland] en [plaats in buitenland] . Hij regelt de zaken zoals de sleuteloverdracht, onderhoud en schoonmaak. Dit doet hij zowel fysiek ter plaatse als op afstand. De rechtbank is echter van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat de heer [verzoeker] , gelet op zijn kennis en ervaring in het vastgoed, geen betere baan kan vinden met een hoger inkomen. De enkele verklaring dat de heer [verzoeker] geen opleiding heeft genoten en het een kwestie is van vraag en aanbod acht de rechtbank onvoldoende.
Het is niet onredelijk dat mevrouw [verweerster] heeft geweigerd met de schuldregeling in te stemmen
4.7.
De vordering van mevrouw [verweerster] bedraagt met 97,2% bijna de totale schuldenlast. Dat brengt mee dat niet snel kan worden geoordeeld dat het onredelijk is dat mevrouw [verweerster] heeft geweigerd met de schuldregeling in te stemmen. In dit geval is van belang dat mevrouw [verweerster] haar weigering uitvoerig heeft toegelicht en met stukken heeft onderbouwd. De heer [verzoeker] heeft het verweer ter zitting weliswaar weersproken, maar heeft zijn standpunten niet dan wel onvoldoende met stukken onderbouwd. Zo heeft hij bijvoorbeeld niet met stukken inzichtelijk gemaakt hoe de overdracht van de verschillende ondernemingen en onroerende goederen in het verleden is verlopen. De heer [verzoeker] heeft bovendien gesteld dat de bewijslast bij mevrouw [verweerster] ligt en niet bij hem. Het is echter aan de heer [verzoeker] om aannemelijk te maken dat het gedane voorstel het maximaal haalbare is en dat de weigering van mevrouw [verweerster] onredelijk is. De heer [verzoeker] is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd.
Op het WSNP-verzoek wordt in een apart vonnis beslist
4.8.
De heer [verzoeker] heeft op de zitting laten weten het verzoek om te worden toegelaten tot WSNP te handhaven als het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt afgewezen. De rechtbank zal op dat verzoek in een apart vonnis beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af.
Dit is een beslissing van mr. D. de Loor, rechter, in samenwerking met B.A.H. van der Ven LL.B., griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2024.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan verzoeker gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag. Dit kan alleen indien het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ook door de rechtbank is afgewezen en verzoeker tegelijk hoger beroep instelt tegen die afwijzing (art. 292 lid 3 Fw).