ECLI:NL:RBDHA:2024:8915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
C/09/665335 FT RK 24/386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord in een schuldregeling

Op 3 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de bodemzaak van mevrouw [de vrouw] tegen Qredits Microfinanciering Nederland. Mevrouw [de vrouw] bevond zich in een problematische schuldensituatie met een totale schuldenlast van € 122.317,15 aan 21 schuldeisers. Zij had een voorstel gedaan aan haar schuldeisers voor een schuldregeling, waarbij een deel van de vorderingen zou worden voldaan en het resterende deel zou worden kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel instemden, verzocht mevrouw [de vrouw] de rechtbank om het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de weigering van Qredits om in te stemmen met de regeling niet onredelijk was.

De rechtbank oordeelde dat de schuldbemiddeling correct was uitgevoerd door de gemeente Delft en dat het voorstel goed gedocumenteerd was. Echter, de rechtbank benadrukte dat het aan schuldeisers vrijstaat om volledige betaling van hun vorderingen te verlangen. In dit geval was de vordering van Qredits aanzienlijk, en de rechtbank concludeerde dat het niet onredelijk was dat Qredits weigerde in te stemmen met de aangeboden regeling, vooral gezien de borgstelling die was gesteld voor de lening. De rechtbank stelde vast dat de belangen van mevrouw [de vrouw] niet onredelijk werden geschaad door deze weigering, aangezien zij de mogelijkheid had om een wettelijke schuldsaneringsregeling aan te vragen, wat haar een kortere aflosperiode zou bieden.

De rechtbank heeft het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord afgewezen en zal in een apart vonnis beslissen over het verzoek van mevrouw [de vrouw] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/665335 / FT RK 24/386 en FT RK 24/387
vonnis van 3 juni 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
hierna: mevrouw [de vrouw] ,
tegen
Qredits Microfinanciering Nederland, vertegenwoordigd door Te-Recht Gerechtsdeurwaarders & Incasso B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
hierna: verweerster.
Waar deze zaak over gaat
Mevrouw [de vrouw] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Zij heeft een voorstel gedaan aan haar schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft mevrouw [de vrouw] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
Mevrouw [de vrouw] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 122.317,15 aan 21 schuldeisers. Het is mevrouw [de vrouw] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van de gemeente Delft heeft zij voor het laatst op 31 januari 2023 een schuldregeling aangeboden (prognoseakkoord). Dit voorstel houdt in dat over een periode van 36 maanden aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering wordt aangeboden van 2,10% en aan de gewone schuldeisers een uitkering van 1,05%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen. Deze percentages zijn gebaseerd op de afloscapaciteit van mevrouw [de vrouw] op basis van haar inkomen. Dat betekent dat de afloscapaciteit (en daarmee ook de uiteindelijke uitkering aan de schuldeisers) eventueel hoger of lager kan uitvallen.
1.2.
Verweerster is niet akkoord gegaan met dit voorstel. Mevrouw [de vrouw] heeft op basis van het verzoekschrift een schuld aan verweerster van € 28.906,84, dat is 21,54% van de totale schuldenlast.
1.3.
Om tot een oplossing voor haar schulden te komen heeft mevrouw [de vrouw] op 26 april 2024 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil zij dat de rechtbank verweerster dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil zij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van mevrouw [de vrouw] zijn behandeld op de zitting van 27 mei 2024. Op deze zitting verschenen:
- mevrouw [de vrouw] ,
- C. Haas, schuldhulpverlener van de gemeente [gemeente],
- [naam 1] , coach van mevrouw [de vrouw] .
2.2.
Verweerster is opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen. Verweerster heeft bij schijven van 23 mei 2024 wel schriftelijk verweer gevoerd.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Mevrouw [de vrouw] stelt dat het onredelijk is dat verweerster het aanbod niet aanvaardt. Volgens haar heeft zij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden en kan zij niet meer aanbieden dan zij heeft gedaan.
3.2.
Verweerster gaat niet akkoord met de aangeboden schuldregeling omdat er destijds voor de verstrekte lening een borg is gesteld door de heer [naam 2] . De heer [naam 2] betaalt op basis van die borgstelling de schuld ook af. Het openstaand bedrag bedraagt inmiddels nog € 17.668,02. Qredits stelt dat deze borgstelling vervalt als zij akkoord zou gaan met de aangeboden buitengerechtelijke regeling. Bij een wettelijke schuldsaneringsregeling is dat anders. Dan blijft die borgstelling in stand en moet de heer [naam 2] blijven betalen. Dit wordt ondersteund door artikel 300 van de Faillissementswet.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank zal het verzoek van mevrouw [de vrouw] om een dwangakkoord op te leggen afwijzen. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat verweerster weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door de gemeente Delft. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarde(n), namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.4.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij mensen met schulden zich maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van een (groot) deel van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.5.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoekster zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier niet op zijn plaats is.
Het is niet onredelijk dat verweerster heeft geweigerd met de schuldregeling in te stemmen
4.6.
De huidige vordering van verweerster bedraagt met 15,91% een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast. Dat brengt mee dat niet snel kan worden geoordeeld dat het onredelijk is dat verweerster heeft geweigerd met de schuldregeling in te stemmen. In dit geval is van belang dat voor de verstrekte lening een borg is gesteld. Deze borgstelling vervalt, op grond van artikel 6:160 lid 1 BW, als Qredits akkoord gaat met het akkoord. Op een buitengerechtelijk akkoord zijn namelijk de gewone regels van het verbintenissenrecht van toepassing. In een faillissement of bij toepassing van de wettelijke schuldsanering is dat anders. Dan blijft op grond van artikel 300 Fw de borgstelling wel in stand (vanwege een resterende natuurlijke verbintenis). Het aangeboden percentage dat Qredits zal ontvangen is heel laag. Het bedrag dat Qredits van de borg nog kan ontvangen is vele malen hoger. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet onredelijk is dat Qredits heeft geweigerd met het akkoord in te stemmen.
4.7.
Het belang van mevrouw [de vrouw] wordt niet onredelijk geschaad
De rechtbank is bovendien van oordeel dat het belang van mevrouw [de vrouw] door de weigering niet onredelijk worden geschaad, omdat mevrouw [de vrouw] op basis van het akkoord 3 jaar moet afdragen en indien zij wordt toegelaten tot het wettelijk schuldsaneringstraject maar 18 maanden.
4.8.
De belangen van de overige schuldeisers
De belangen van de andere schuldeisers worden ook niet aanmerkelijk geschaad omdat het percentage dat kan worden afgedragen tijdens een wettelijk traject mogelijk iets lager ligt, maar het verschil is gezien de beperkte spaarcapaciteit en het beperkte percentage dat is aangeboden naar verwachting niet heel groot.
Op het WSNP-verzoek wordt in een apart vonnis beslist
4.9.
Mevrouw [de vrouw] heeft op de zitting laten weten het verzoek om te worden toegelaten tot WSNP te handhaven als het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt afgewezen. De rechtbank zal op dat verzoek in een apart vonnis beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af.
Dit is een beslissing van mr. L. Mundt, rechter, in samenwerking met B.A.H. van der Ven LL.B., griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2024.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan verzoekster gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag. Dit kan alleen indien het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ook door de rechtbank is afgewezen en verzoekster tegelijk hoger beroep instelt tegen die afwijzing (art. 292 lid 3 Fw).