ECLI:NL:RBDHA:2024:8912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
23/5861
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing studiefinanciering op basis van migrerend werknemerschap

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om studiefinanciering voor de periode van november 2021 tot en met mei 2023. De aanvraag was afgewezen door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die op 19 januari 2023 besloot dat eiser niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt. Eiser, geboren in Estland en sinds 2020 woonachtig in Nederland, had eerder studiefinanciering ontvangen voor oktober 2021, maar de aanvraag voor de daaropvolgende maanden werd afgewezen omdat hij volgens de minister niet voldeed aan de criteria voor migrerend werknemerschap.

De rechtbank heeft de zaak op 8 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van de minister aanwezig waren, maar eiser en zijn gemachtigde niet. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende zorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag te toetsen aan de vereisten voor migrerend werknemerschap. Eiser had stukken overgelegd van twee bedrijven, maar de rechtbank oordeelt dat de werkzaamheden die hij daar verrichtte niet als reële en daadwerkelijke arbeid konden worden aangemerkt. De stage die eiser bij een derde bedrijf had, was gericht op zijn studie en voldeed niet aan de eisen voor migrerend werknemerschap.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep van eiser ongegrond is. Eiser komt niet volledig in aanmerking voor de gevraagde studiefinanciering, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of teruggave van griffierecht. De uitspraak is gedaan door rechter J.J.P. Bosman en is openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5861

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.S. Folsche),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Fazli en mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van eisers aanvraag om studiefinanciering over de periode november 2021 tot en met mei 2023.
1.1.
Bij besluit van 19 januari 2023 heeft verweerder de aanvraag voor die periode afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig de gemachtigden van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde zijn hebben bericht niet aanwezig te zijn.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser is geboren in Estland en heeft de Estische nationaliteit. Hij woont sinds 2020 in Nederland en studeert vanaf 13 september 2020 aan de Technische Universiteit Delft.
3. Eiser heeft verzocht om toekenning van studiefinanciering.
4. Bij besluit van 19 januari 2023 is de aanvraag toegewezen voor de maand oktober 2021. Voor de periode november 2021 tot en met december 2023 is die afgewezen, omdat volgens verweerder eiser, anders dan in de maand oktober 2021, niet kan worden aangemerkt als migrerend werknemer.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Volgens eiser is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en zijn de relevante rechtsregels onjuist toegepast. Verweerder heeft onvoldoende informatie ingewonnen om de aanspraak op studiefinanciering vast te stellen; verweerder had het Suwinet-systeem [1] moeten raadplegen. Ook is verweerder uitgegaan van een onjuist criterium ter beoordeling van migrerend werknemerschap. Verweerder had de aanvraag moeten toewijzen over de periode november 2021 tot en met mei 2023, omdat eiser in die periode voor drie werkgevers reële en productieve arbeid heeft verricht.
Wat oordeelt de rechtbank?
Beoordelingskader
6. Een niet-Nederlandse student die op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld, komt in aanmerking voor studiefinanciering. [2] Daarvan is sprake als de student aantoont dat hij als migrerend werknemer kan worden aangemerkt. Het begrip werknemer is communautair en mag niet beperkt worden uitgelegd. Werknemer in deze zin is een ieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. De vaststelling of hieraan is voldaan moet worden gebaseerd op objectieve criteria, waarbij alle omstandigheden die te maken hebben met de aard van de betrokken werkzaamheden en de betrokken arbeidsverhouding, in hun geheel worden beoordeeld. [3]
Beoordeling migrerend werknemerschap
7. Verweerder heeft eiser om bewijsstukken gevraagd over de aard van zijn arbeidsverhoudingen en werkzaamheden over november 2021 tot en met mei 2023. Eiser heeft stukken overgelegd van [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. Op basis van deze stukken heeft verweerder onderzocht of de werkzaamheden van eiser voldoen aan de vereisten voor migrerend werknemerschap. Hiermee heeft verweerder de besluitvorming voldoende zorgvuldig voorbereid. Daarbij is in het verweerschrift uitgelegd dat het Suwinet-systeem niet is geraadpleegd, omdat de informatie in dat systeem niet altijd bruikbaar is.
8. Verweerder heeft het recht op studiefinanciering op basis van de arbeidsverhoudingen en de werkzaamheden bij [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] getoetst aan de individuele omstandigheden van het geval. Daarbij zijn alle objectieve criteria en omstandigheden, die te maken hebben met de aard van de betrokken werkzaamheden en de betrokken arbeidsverhoudingen, in hun geheel beoordeeld. Hoewel verweerder in het bestreden besluit heeft verwezen naar een onjuist urencriterium van 56 uur, heeft dit criterium bij de inhoudelijke beoordeling verder geen rol gespeeld en ligt het dus ook niet ten grondslag aan het bestreden besluit. Verweerder heeft dus de juiste toetsingsmaatstaf gehanteerd.
9. Voor de maanden november en december 2021 is allereerst gekeken naar het werk bij [bedrijfsnaam 2] . Uit de stukken blijkt dat eiser alleen in oktober 2021 werk heeft verricht dat meer behelsde dan marginale en bijkomstige werkzaamheden. Daarbij blijkt slechts van 8 uur werk in november 2021 en 7 uur werk in december 2021. Verweerder heeft dit werk dan ook niet hoeven aanmerken als reële en daadwerkelijke arbeid in de zin van een migrerend werknemerschap.
10. De stage bij [bedrijfsnaam 1] betreft de periode november 2021 tot en met december 2022. Uit de stukken blijkt niet van reële en daadwerkelijk arbeid van productieve aard. De stageovereenkomst maakt duidelijk dat eiser activiteiten heeft verricht ten behoeve van een afstudeerproject voor zijn universitaire studie. Niet blijkt dat de feitelijke inhoud van de stage op iets anders was gericht. Verweerder heeft op goede gronden kunnen concluderen dat het educatieve doel voorop stond en niet een economische bijdrage aan het bedrijf. Hieruit kan geen migrerend werknemerschap volgen.
11. In beroep heeft eiser voor het eerst een arbeidsovereenkomst met [bedrijfsnaam 3] B.V. overgelegd, met bijvoeging van salarisspecificaties. Dit kon dan ook niet worden meegenomen in het bestreden besluit. Uit die stukken blijkt, dat eiser vanaf 9 januari 2023 tot en met mei 2023 reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Daarmee heeft hij, vanwege het wettelijke peilmoment, [4] vanaf februari 2023 voldaan aan de eisen voor migrerend werknemerschap. Op grond hiervan heeft verweerder meegedeeld dat hij eiser voor de periode februari tot en met mei 2023 alsnog studiefinanciering zal toekennen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiser komt niet volledig voor de gevraagde studiefinanciering in aanmerking. Voor een proceskostenvergoeding of teruggave van griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Het informatie-uitwisselingssysteem tussen het UWV, de SVB en gemeenten.
2.Artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 en met artikel 24, tweede lid, van Richtlijn (EG) 2004/38.
3.Centrale Raad van Beroep, 29 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:423.
4.Artikel 1.2 van de Wsf: Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet is bepalend de toestand op de eerste dag van de maand, tenzij anders is bepaald.