ECLI:NL:RBDHA:2024:8900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL23.5666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard; onjuiste grondslag staatssecretaris

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2024, in de zaak NL23.5666, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, van Syrische nationaliteit, had op 2 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze aanvraag op 17 februari 2023 niet-ontvankelijk, stellende dat eiseres in Denemarken internationale bescherming geniet. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris een onjuiste grondslag heeft gehanteerd door Denemarken als 'derde land' aan te merken, terwijl het een EU-lidstaat is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 had moeten toepassen, wat betekent dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de vreemdeling in een andere EU-lidstaat internationale bescherming geniet. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat inhoudt dat de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk blijft en zij Nederland moet verlaten en terugkeren naar Denemarken. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 875,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5666

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1966. Zij heeft op 2 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 17 februari 2023 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een briefverweer.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft hieraan deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiseres nietontvankelijk mocht verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Totstandkoming van het besluit
5. De staatssecretaris heeft de autoriteiten van Denemarken op grond van de Dublinverordening [1] verzocht om eiseres terug te nemen. De Deense autoriteiten hebben dat verzoek afgewezen omdat zij sinds 23 november 2014 aan eiseres internationale bescherming hebben verleend waardoor de Dublinverordening niet van toepassing is. De staatssecretaris heeft vervolgens de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres in Denemarken internationale bescherming geniet.
Heeft de staatssecretaris de juiste grond voor niet-ontvankelijkheid gehanteerd?
6. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Daartoe voert eiseres ten eerste aan dat Denemarken niet is gebonden aan de Procedurerichtlijn [2] en de Kwalificatierichtlijn [3] . Ten tweede voert eiseres aan dat uit artikel 33, tweede lid, onder b, van de Procedurerichtlijn volgt dat lidstaten niet als derde land kunnen worden aangemerkt. [4]
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat Denemarken weliswaar een lidstaat van de Europese Unie is, maar geen partij bij de Procedurerichtlijn, zodat Denemarken niet aan te merken is als een lidstaat in de zin van de Procedurerichtlijn. Ook wordt volgens de staatssecretaris in Denemarken geen internationale bescherming verleend in de zin van de Kwalificatierichtlijn. Om die redenen is volgens de staatssecretaris de afwijzingsgrond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in de situatie van eiseres niet van toepassing en moet Denemarken worden aangemerkt als ‘derde land’ als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, voor zover hier relevant, kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard wanneer de vreemdeling in een derde land erkend is als vluchteling en hij die bescherming nog kan genieten of wanneer de vreemdeling anderszins voldoende bescherming geniet in dat land, met inbegrip van het beginsel van non-refoulement. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of Denemarken kan worden aangemerkt als ‘derde land’ in de zin van deze bepaling. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 is de implementatie van de artikelen 33, tweede lid, aanhef en onder b, en 35 van de Procedurerichtlijn. Deze bepaling moet dus richtlijnconform worden uitgelegd. Artikel 33, tweede lid, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn gebruikt niet de term ‘derde land’, maar de term ‘een land dat geen lidstaat is’. De Engelse, Franse en Duitse taalversies gebruiken ook deze woorden. De rechtbank ziet geen ruimte om, zoals door de staatssecretaris is betoogd, het begrip ‘lidstaat’ in de zin van deze bepaling restrictief uit te leggen zodat het slechts ziet op de lidstaten die gebonden zijn aan de Procedurerichtlijn en dus niet op Denemarken. Uit het arrest SI van het Hof van Justitie volgt namelijk dat voor een dergelijke restrictieve uitleg geen ruimte is en dat Denemarken ontegenzeggelijk een lidstaat is en voor de uitleg van de Procedurerichtlijn ook als lidstaat moet worden aangemerkt. [5] In zoverre slaagt het betoog van eiseres.
6.3.
Ondanks dat tussen partijen niet in geschil is dat toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in deze situatie niet mogelijk zou zijn, ziet de rechtbank in het kader van een definitieve geschilbeslechting toch aanleiding om die rechtsvraag te bespreken. Als het asielverzoek van een vreemdeling aan wie door Denemarken internationale bescherming is verleend, ook niet op deze grond niet-ontvankelijk kan worden verklaard, zou dat namelijk betekenen dat een vreemdeling wel in het kader van de Dublinverordening naar Denemarken kan worden gestuurd om daar de behandeling van zijn asielverzoek af te wachten, maar niet wanneer deze vreemdeling al een asielstatus in Denemarken heeft. Een dergelijke uitleg is naar het oordeel van de rechtbank onwenselijk en druist in tegen de doelstellingen en logica van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, met name van de Dublinverordening waaraan ook Denemarken deelneemt. Deze situatie zou onderdanen van derde landen aan wie door Denemarken internationale bescherming is verleend er namelijk toe kunnen aanzetten om zich naar andere lidstaten te begeven, wat tot secundaire stromen leidt die deze verordening (en ook de Procedurerichtlijn) juist beoogt te voorkomen. [6]
6.4.
Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard wanneer de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Deze bepaling is de implementatie van artikel 33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Procedurerichtlijn en moet dus richtlijnconform worden uitgelegd. Zoals onder 6.2 is overwogen is Denemarken ontegenzeggelijk een lidstaat, zodat aan dat deel van deze bepaling is voldaan. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het begrip ‘internationale bescherming’ uit deze bepaling ook ziet op een door Denemarken verleende beschermingsstatus. De rechtbank antwoord deze vraag bevestigend.
6.4.1.
Het arrest SI, en ook het daarin aangehaalde arrest L.R. [7] , zien op het niet-ontvankelijk verklaren van een asielverzoek omdat al eerder een beoordeling conform de Procedure- en Kwalificatierichtlijn zou hebben plaatsgevonden. Concreet was de vraag of een verzoek dat in Duitsland was ingediend kon worden aangemerkt als volgend verzoek in de zin van artikel 33, tweede lid, aanhef en onder d, van de Procedurerichtlijn omdat de betreffende vreemdelingen eerder in Denemarken, respectievelijk Noorwegen asielverzoeken hadden ingediend die waren afgewezen. Zoals het Hof van Justitie in deze arresten benadrukt is een verzoek om internationale bescherming in de zin van de Procedurerichtlijn zowel een verzoek om toekenning van het Vluchtelingschap als een verzoek om subsidiaire bescherming als bedoeld in de Kwalificatierichtlijn. Die subsidiaire beschermingsstatus vult de regels voor de Vluchtelingenstatus aan, [8] maar een dergelijke aanvulling ontbreekt in landen die niet deelnemen aan de Procedure- en Kwalificatierichtlijn. Voor de vreemdelingen waar de arresten SI en L.R. op zagen, gold dan ook dat zij niet eerder een asielverzoek hadden gedaan dat conform de Procedure- en Kwalificatierichtlijn was beoordeeld, zodat volgens het Hof bij hun latere aanvragen in Duitsland geen sprake kon zijn van een ‘volgend verzoek’ in de zin van de Procedurerichtlijn. Anders dan bij deze vreemdelingen is het eerdere verzoek van eiseres echter niet afgewezen, maar geniet zij in Denemarken internationale bescherming. Bij haar is de vraag of haar eerdere verzoek conform de Procedure- en Kwalificatierichtlijn is beoordeeld dan ook niet relevant, omdat het verzoek is ingewilligd.
6.4.2.
Verder is, anders dan in de arresten SI en L.R speelde, in dit geval geen sprake van een situatie waarin de rechtszekerheid wordt ondermijnd. Het niet-ontvankelijk verklaren van het asielverzoek wordt in de situatie van eiseres niet afhankelijk gemaakt van een beoordeling van de wijze van behandeling van de aanvragen van asielzoekers in Denemarken. De aanvraag van eiseres is immers ingewilligd. Daar komt bij dat het Hof van Justitie er in deze arresten op heeft gewezen dat ingeval van een afwijzing van een asielaanvraag door Denemarken de mogelijkheid bestaat om de vreemdeling via de procedures van de Dublinverordening over te dragen, [9] welke mogelijkheid in de situatie als die van eiseres niet bestaat. Het asielverzoek van eiseres in Denemarken is namelijk ingewilligd en de Dublinverordening bevat geen bepalingen om in die situatie een vreemdeling over te kunnen dragen.
6.4.3.
Het zou verder incoherent zijn om Nederland te verplichten om een asielverzoek te behandelen dat is ingediend door een vreemdeling die al internationale bescherming in Denemarken, en dus in een lidstaat, heeft verkregen, terwijl het een dergelijk verzoek van een vreemdeling die wordt geacht in een derde land voldoende bescherming te genieten, niet-ontvankelijk zou kunnen verklaren. [10] Denemarken is immers een lidstaat, waarvoor als uitgangspunt het interstatelijk vertrouwen heeft te gelden. [11]
6.4.4.
Er bestaat dus geen reden om de in Denemarken verleende internationale bescherming niet als internationale bescherming in de zin van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 te beschouwen.
Tussenconclusie
7. Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris het niet-ontvankelijk verklaren van de asielaanvraag van eiseres onterecht heeft gebaseerd op de b-grond van artikel 30a, eerste lid, van de Vw 2000, maar dat had moeten baseren op de a-grond.
Mag de staatssecretaris er van uitgaan dat eiseres in Denemarken internationale bescherming geniet?
8. Eiseres betoogt dat uit de afwijzing van de Dublinclaim door Denemarken niet volgt dat eiseres in Denemarken een verblijfsvergunning heeft, maar enkel dat haar internationale bescherming is verleend. Daaruit volgt volgens eiseres ook niet dat haar die bescherming nog steeds wordt verleend. Ook is onduidelijk of eiseres in het bezit is of zal worden gesteld van een verblijfsvergunning. Het verlenen van internationale bescherming staat immers niet gelijk aan het hebben van een verblijfsvergunning. De staatssecretaris is hier volgens eiseres ten onrechte niet op ingegaan. Tot slot voert eiseres aan dat de Deense autoriteiten in hun brief van 23 november 2022 hebben aangegeven dat zij binnen zes maanden mag terugkeren, welke periode inmiddels is verstreken.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het hebben van een (geldige) verblijfsvergunning is geen bepalend criterium voor de vraag of een asielverzoek op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De Deense autoriteiten hebben verder meermaals aan de staatssecretaris bericht dat aan eiseres bescherming is verleend en dat zij terug kan keren naar Denemarken. Daaruit volgt dat eiseres nog steeds bescherming geniet in dat land. De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat de termijn van zes maanden waarbinnen eiseres zou mogen terugkeren niet fataal is. Daar is namelijk geen grondslag voor. De Deense autoriteiten hebben bovendien in berichten van 23 februari 2023 en 21 november 2023 opnieuw termijnen van zes maanden genoemd. De omstandigheid dat de zes maanden uit de brief van 23 november 2022 inmiddels ook zijn verstreken leidt ook niet tot een andere conclusie.
Mag de staatssecretaris ten aanzien van Denemarken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan?
9. Eiseres betoogt dat ten aanzien van Denemarken niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens eiseres bestaat de aanzienlijke kans dat Denemarken haar zal terugsturen naar haar land van herkomst, Syrië, wat in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn en waardoor dus sprake is van (indirecte) schending van het verbod op non-refoulement. Volgens eiseres is sprake van voldoende concrete aanknopingspunten dat het beschermingsbeleid in Denemarken evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Daarbij wordt volgens eiseres inmiddels duidelijk dat Denemarken steeds meer plekken in Syrië als veilig aanmerkt. [12] De staatssecretaris had in ieder geval moeten onderzoeken of Denemarken van plan is haar terug te sturen naar Syrië, aldus eiseres. Tot slot betoogt eiseres dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft bekeken of zij haar rechten als asielzoeker in Denemarken kan uitoefenen. Ook als Denemarken haar niet terugstuurt naar Syrië betekent dat nog niet dat Denemarken al haar verdragsverplichtingen nakomt. De bezwaren die eiseres heeft tegen het terugsturen naar Denemarken zijn door de staatssecretaris ten onrechte niet in de beoordeling betrokken.
9.1.
Het Hof van Justitie heeft in een arrest van 30 november 2023 [13] geoordeeld dat de lidstaat bij wie beroep is ingesteld tegen het overdrachtsbesluit niet mag onderzoeken of in de aangezochte lidstaat een risico bestaat op een schending van indirect refoulement door een verschil in beschermingsbeleid. De vraag of dit arrest ook geldt voor de situatie waarin een asielverzoek niet-ontvankelijk is verklaard omdat reeds door een andere lidstaat internationale bescherming is verleend, laat de rechtbank in het midden. De vraag of voor vreemdelingen met de Syrische nationaliteit ten aanzien van Denemarken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan is namelijk door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State al beantwoord in haar uitspraak van 6 september 2023. [14] Uit deze uitspraak volgt dat niet langer sprake is van een evident en fundamenteel verschil tussen het Deense en het Nederlandse beschermingsbeleid voor Syriërs en dat vreemdelingen met de Syrische nationaliteit in beginsel geen reëel risico op indirect refoulement lopen als zij terug moeten naar Denemarken. De Deense autoriteiten gaan op dit moment alleen over tot het herbeoordelen van een verleende verblijfsstatus voor Syriërs uit de regio Damascus als deze op algemene gronden is verleend. Eiseres is niet afkomstig uit de regio Damascus. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Dat de Deense autoriteiten ook zouden zijn overgegaan tot het herbeoordelen van verleende verblijfsstatussen voor Syriërs uit Latakia en Tartous kan eiseres evenmin baten, omdat zij ook niet uit deze gebieden afkomstig is, maar uit Hasaka. Eiseres heeft verder geen concrete aanwijzingen aangevoerd waaruit zou blijken dat Denemarken tegenover haar niet al haar verdragsverplichtingen nakomt, zodat de staatssecretaris ook op dat punt uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris stelt zich op dit punt terecht op het standpunt dat Denemarken is gebonden aan internationale verdragen, waaronder het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Ook wijst de staatssecretaris er terecht op dat uit de verklaringen van eiseres niet is gebleken dat zij door de autoriteiten van Denemarken dusdanig wordt behandeld dat zij daardoor niet zou kunnen functioneren of dat zij wordt gediscrimineerd. Uit haar verklaringen blijkt juist dat zij voorzien was van medische zorg, dat zij huurtoeslag ontving en een woning kon huren, dat zij in het bezit is gesteld van uitkering omdat zij geen werk had en dat zij naar school kon gaan. Dat eiseres door ambtenaren onvriendelijk bejegend zou zijn en dat er voorwaarden zouden zijn verbonden aan het krijgen van een uitkering, maakt dit niet anders. De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat eiseres zich bij voordoende problemen kan beklagen bij de Deense autoriteiten en dat niet is gebleken dat zij van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Dit alles maakt dat niet is gebleken van omstandigheden die de door het Hof van Justitie in het arrest Ibrahim [15] gestelde hoge drempel halen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat de staatssecretaris de aanvraag weliswaar terecht, maar op de verkeerde gronden, niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar, gelet op wat onder 7 tot en met 9.1 is overwogen, laat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, voor zover de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard en zij is opgedragen om Nederland onmiddellijk te verlaten en terug te keren naar Denemarken.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 februari 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, voor zover de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard en zij is opgedragen om Nederland onmiddellijk te verlaten en terug te keren naar Denemarken;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzitter, en mr. A.L.M. Steinebach - de Wit en mr. R. Ortlep, leden, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.

BIJLAGE: WETTELIJK KADER

Overweging 59 van de preambule van de Procedurerichtlijn en overweging 51 van de preambule van de Kwalificatierichtlijn (gelijkluidend)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze richtlijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.
Artikel 2, aanhef en onder i en j, van de Procedurerichtlijn
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
(…)
i. i) „internationale bescherming”: vluchtelingenstatus en subsidiairebeschermingsstatus als omschreven in de punten j) en k);
j) „vluchtelingenstatus”: de erkenning door een lidstaat van een onderdaan van een derde land of een staatloze als vluchteling;
(…)
Artikel 33 van de Procedurerichtlijn
Naast de gevallen waarin een verzoek niet in behandeling wordt genomen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 604/2013, zijn de lidstaten niet verplicht te onderzoeken of de verzoeker in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU, indien een verzoek krachtens dit artikel nietontvankelijk wordt geacht.
De lidstaten kunnen een verzoek om internationale bescherming alleen als nietontvankelijk beschouwen wanneer:
een andere lidstaat internationale bescherming heeft toegekend;
een land dat geen lidstaat is, ingevolge artikel 35 voor de verzoeker als eerste land van asiel wordt beschouwd;
een land dat geen lidstaat is, uit hoofde van artikel 38 voor de verzoeker als veilig derde land wordt beschouwd;
(…)
Artikel 35 van de Procedurerichtlijn
Een land kan worden beschouwd als eerste land van asiel voor een bepaalde verzoeker wanneer:
de verzoeker in dat land is erkend als vluchteling en hij die bescherming nog kan genieten, of
hij anderszins voldoende bescherming geniet in dat land, met inbegrip van het genot van het beginsel van non-refoulement,
mits hij opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt toegelaten.
(…)
Artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien:
de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet;
de vreemdeling erkend is als vluchteling in een derde land en hij die bescherming nog kan genieten of anderszins voldoende bescherming geniet in dat land, met inbegrip van het beginsel van non-refoulement, en opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt toegelaten;
(…);
(…)
(…).
2. Het besluit een aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, wordt voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet gelijkgesteld met een afwijzing.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
2.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
3.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011.
4.Eiseres verwijst naar artikel 33, tweede lid, onder c, van de Procedurerichtlijn, maar omdat artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 een implementatie is van artikel 33, tweede lid, onder b, van de Procedurerichtlijn, neemt de rechtbank aan dat eiseres heeft bedoeld naar die bepaling te verwijzen.
5.HvJEU 22 september 2022, SI e.a., ECLI:EU:C:2022:721, punten 31, 35 en 43.
6.Vergelijk HvJEU 10 december 2020, M.S. e.a. t. Ierland, ECLI:EU:C:2020:1010, punt 52.
7.HvJEU 20 mei 2021, L.R. t. Duitsland, ECLI:EU:C:2021:404.
8.Zie SI e.a. punt 54.
9.Zie SI e.a. punt 49, en L.R. t. Duitsland punt 43.
10.Vergelijk M.S. e.a. t. Ierland, punt 50.
11.Zie HvJEU, 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934, punten 129 tot en met 132.
12.Eiseres verwijst hierbij naar https://syriadirect.org/denmark-pushes-syrians-to-return-to-safe-latakia-and-tartous.
13.ECLI:EU:C:2023:934.
14.ABRvS, 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3286.
15.HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.