ECLI:NL:RBDHA:2024:8899
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.
Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, vanwege zijn eigen ervaringen met de Kroatische autoriteiten. De rechtbank overweegt echter dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij na overdracht aan Kroatië problemen zal ondervinden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanvullende garanties hoefde te vragen aan Kroatië en dat de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling genomen hoefde te worden. De rechtbank wijst het beroep af en stelt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.