ECLI:NL:RBDHA:2024:8899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL24.13649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.

Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, vanwege zijn eigen ervaringen met de Kroatische autoriteiten. De rechtbank overweegt echter dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij na overdracht aan Kroatië problemen zal ondervinden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanvullende garanties hoefde te vragen aan Kroatië en dat de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling genomen hoefde te worden. De rechtbank wijst het beroep af en stelt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.13649
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. D. van Hout).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser wijst daartoe op zijn eigen ervaringen in Kroatië: dat hij op mensonterende wijze is behandeld door de Kroatische politie, met geweld de grens is overgezet en onder slechte omstandigheden is vastgehouden. Daaruit volgt volgens eiser dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser wijst er verder op dat uit de reactie van de Kroatische autoriteiten alleen blijkt dat zij bereid zijn eiser terug te nemen ‘in order to continue to determine responsibility for the above mentioned person’. Daaruit volgt niet dat de Kroatische autoriteiten hun verantwoordelijkheid erkennen en eiser in staat zullen stellen om asiel aan te vragen. Eiser vreest daarom voor indirect refoulement. De staatssecretaris heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser daar niet in is geslaagd. De verklaringen van eiser over wat hij in Kroatië heeft meegemaakt zijn daarvoor onvoldoende. Eiser heeft daarmee namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinterugkeerder na overdracht problemen zal ondervinden. Verder hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen, op de wijze beschreven in artikel 20, vijfde lid en zo nodig artikel 18, tweede lid, tweede alinea, van de Dublinverordening. Daaruit volgt dat, ook als de asielaanvraag van eiser als ingetrokken wordt beschouwd, hij in de gelegenheid moet worden gesteld om een nieuwe asielaanvraag in te dienen, die moet worden behandeld als was het een eerste aanvraag. Eiser heeft verder niet onderbouwd waarom de Kroatische autoriteiten zich niet zullen houden aan hun verplichtingen jegens hem als Dublinterugkeerder en waarom het onmogelijk of zinloos voor hem zou zijn om hierover te klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten als de omstandigheden daartoe aanleiding zouden geven. Er is daarom onvoldoende aanleiding om een risico op indirect refoulement aan te nemen. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.

Medische situatie

8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris voorafgaand aan de overdracht aanvullende individuele garanties moet vragen aan de Kroatische autoriteiten. Hij staat namelijk onder behandeling voor de psychische klachten die veroorzaakt zijn door de traumatische ervaringen die hij in Kroatië heeft ondervonden. In Kroatië is er voor hem geen adequate
medische behandeling beschikbaar. Eiser verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 maart 2024².
9. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd om zijn gestelde psychische klachten en de behandeling daarvoor te onderbouwen. De situatie van eiser is dus niet vergelijkbaar met die van de vreemdeling in de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2024, die met overgelegde informatie had onderbouwd dat zij als gevolg van seksueel misbruik psychische klachten had, waarvoor zij behandeld werd en dat bij overdracht aan Kroatië voor haar adequate psychische gezondheidszorg niet beschikbaar was. Eiser heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat hij kwetsbaar is, of dat hij medische behandeling nodig heeft die in Kroatië niet beschikbaar is. De staatssecretaris hoefde daarom geen individuele garanties te vragen aan Kroatië.

Artikel 17 van de Dublinverordening

10. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn traumatische ervaringen in Kroatië en zijn psychische klachten als gevolg daarvan, voor de staatssecretaris aanleiding hadden moeten zijn om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
11. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris geen toepassing heeft hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft ten aanzien van de ervaringen van eiser verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023³, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn dat Dublinclaimanten slachtoffer worden van pushbacks. Eiser heeft geen informatie aangeleverd waaruit blijkt dat daar nu anders over gedacht moet worden, en heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Kroatië in een vergelijkbare situatie terecht zal komen. Ook zijn eigen situatie heeft eiser niet onderbouwd. De staatssecretaris mocht dan ook overwegen dat niet aannemelijk is geworden dat eisers ervaringen in Kroatië voor hem (ernstige) gevolgen hebben gehad. Daarom mocht de staatssecretaris ze onvoldoende zwaarwegend vinden zijn om aan te nemen dat overdracht aan Kroatië onevenredig hard is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.