ECLI:NL:RBDHA:2024:8882
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft eiser op 28 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 19 maart 2024 buiten behandeling gesteld, omdat eiser op 15 maart 2022 met onbekende bestemming is vertrokken. Eiser heeft sindsdien geen contact meer gehad met zijn gemachtigde, mr. R. Achttienribbe. De rechtbank heeft op 19 april 2024 de zaak behandeld, maar beide partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak blijkt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder contact met zijn gemachtigde, hij kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Dit betekent dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De gemachtigde heeft op 16 april 2024 schriftelijk laten weten dat zij niet weet waar eiser verblijft en dat er sinds zijn vertrek geen contact meer is geweest.
De rechtbank concludeert dat eiser sinds zijn vertrek met onbekende bestemming geen recht meer heeft op een inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en wordt er geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar gemaakt op 22 april 2024.