In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 22 mei 2024, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 3 november 2022 ingediend, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden was door verweerder met negen maanden verlengd. Eiser heeft verweerder op 22 maart 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank legt verweerder een termijn van acht weken op om alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en stelt dat de artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd, ondanks de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing op schrift gesteld, waarbij de rechter en de griffier aanwezig waren.