ECLI:NL:RBDHA:2024:8858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
NL24.18546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 26 april 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 24 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft betoogd dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in de behandeling van asielzoekers in Kroatië, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog steeds van toepassing is op Kroatië.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij bijzondere, individuele omstandigheden heeft die maken dat zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet worden genomen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van dergelijke omstandigheden. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd waarom hij geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18546

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.A. Scholtmeijer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat er ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In dit verband voert eiser het volgende aan. De bijzondere individuele omstandigheden van eiser met betrekking tot de manier waarop hij is behandeld in Kroatië, in samenhang met de door eiser aangevoerde stukken, maken dat de staatssecretaris moet afwijken van het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 september 2023. [2] Eiser heeft een brief van 3 maart 2024 van VluchtelingenWerk Nederland overgelegd. Verder verwijst eiser naar het rapport van de organisatie Solidarité Sans Frontières van 28 juni 2023, waaruit blijkt dat asielzoekers in Kroatië sinds april 2023 rechtstreeks naar twee opvangcentra worden gebracht in afgesloten politiebusjes. Eiser betoogt dat niet gegarandeerd kan worden dat Dublinterugkeerders in Kroatië beschermd worden tegen illegale uitzetting of massadeportaties. Uit het rapport van Amnesty International van 24 april 2024 blijkt volgens eiser dat het aantal vreemdelingen in Kroatië is gestegen sinds 2022. Ook voert eiser aan dat Kroatië door de Committee on the Elimination of Racial Discrimination (CERD-commissie) in oktober is gevraagd om te stoppen met de collectieve uitzettingen en pushbacks. Bovendien maakt deze eerdere behandeling het volgens eiser aannemelijk dat hij bij terugkeer in Kroatië een reëel risico loopt op behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Eiser betoogt verder dat deze eerdere behandeling aannemelijk maakt dat eiser, bij terugkeer naar Kroatië, in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terecht zal komen, zoals beschreven in het Jawo-arrest.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Kroatië overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Kroatië. [3]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd. De Afdeling heeft op 13 september 2023, op 21 februari 2024 [4] en op 30 april 2024 [5] geoordeeld dat er ten opzichte van Kroatië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst naar het rapport van Solidarité Sans Frontières van 28 juni 2023. [6] Volgens eiser volgt daaruit dat er een gevaar bestaat voor deportatie van Dublinterugkeerders. De rechtbank volgt dit niet. Dit gevaar wordt weliswaar gesteld maar niet goed onderbouwd. Uit het rapport volgt dat er geen bewijs is van pushbacks van Dublinterugkeerders. Het gestelde gevaar wordt uitsluitend aannemelijk geacht vanwege “deportaties” van Dublinterugkeerders vanuit Servië naar Roemenië. Dat is evenwel volstrekt onvoldoende om aannemelijk te achten dat dit gevaar reëel is. Het door eiser aangehaalde rapport van Amnesty International van 24 april 2024 [7] gaat over situaties van illegale grensoverschrijdingen in Kroatië. Ook dit rapport ziet om die reden niet op de situatie waarin Dublinterugkeerders verkeren wanneer zij worden overgedragen aan Kroatië. De door eiser overgelegde recente brief van VluchtelingenWerk Nederland bevat dezelfde informatie als de informatie die is betrokken bij de uitspraken van de Afdeling. Eiser heeft ter zitting ook niet kunnen toelichten op welk(e) punt(en) de door hem ingebrachte informatie afwijkt van de informatie die al bij die uitspraken is betrokken.
Moet de staatssecretaris de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling nemen?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris toepassing moet geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. In dit verband voert eiser aan dat hij door de autoriteiten is gedwongen om vingerafdrukken af te laten nemen. Ook voert eiser aan dat hij door de autoriteiten in Kroatië is mishandeld. Hierbij werd hij geslagen en opgesloten in een daarvoor ongeschikte ruimte zonder water, eten of sanitaire voorzieningen. Eiser betoogt dat de staatssecretaris deze omstandigheden ten onrechte niet bij het bestreden besluit heeft betrokken.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris geeft onder meer toepassing aan artikel 17 van de Dublinverordening als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van een vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. Uit wat hierboven is overwogen volgt dat, omdat eiser als Dublinterugkeerder terug gaat naar Kroatië, het niet aannemelijk is dat hij in eenzelfde situatie zal komen te verkeren. Bij (toch) voorkomende problemen kan eiser zich wenden tot de (hogere) autoriteiten in Kroatië. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Kroatië eiser niet kunnen of willen helpen. Om die reden heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd waarom hij geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
Zijn er algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?
7. Eiser heeft niet onderbouwd of toegelicht waarom er sprake is van strijd met het legaliteitsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt om die reden niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
3.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042 r.o. 4-4.1.
4.ABRvS 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:709
5.ABRvS 30 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1778.
6.Solidarité Sans Frontières 28 juni 2023, Een spiraal van geweld.
7.Amnesty International 24 april 2024, The State of the World’s Human Rights.