In deze zaak heeft eiseres, geboren op [geboortedatum] en van Afghaanse nationaliteit, op 7 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 15 februari 2024 een ingebrekestelling ontvangen van eiseres wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 5 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn voor de staatssecretaris om op de aanvraag van eiseres te beslissen is verstreken op 7 februari 2024, en eiseres heeft rechtsgeldig de staatssecretaris in gebreke gesteld.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Gelet op de jurisprudentie, zal de rechtbank de staatssecretaris een rechterlijke dwangsom opleggen en bepalen dat de staatssecretaris binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moet bekendmaken. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.