ECLI:NL:RBDHA:2024:8833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
09/294198-23, 09/167191-23 (ttz.gev.) en 09/259223-21 (ttz.gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en mishandeling met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 7 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere bedreigingen en mishandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1992, op verschillende momenten bedreigende e-mails en berichten heeft gestuurd naar medewerkers van de GGZ, waaronder zijn behandelaren. De bedreigingen waren ernstig van aard en leidden tot angst bij de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling, waarbij de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht vanwege zijn psychiatrische aandoeningen, waaronder schizofrenie en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, om de verdachte te laten behandelen in een beveiligde setting. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten, de context van de bedreigingen en het hoge recidiverisico een stevige maatregel vereisten. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van € 1.129,09 aan een van de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/294198-23, 09/167191-23 (ttz.gev.) en 09/259223-21 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 7 juni 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] [postcode] [woonplaats]
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaatsnaam 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 20 maart 2024 (pro forma) en 24 mei 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M.A. Beckers-Ramdharie en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.A. Aalwijk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 24 mei 2024. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

De dagvaarding met parketnummer 09/294198-23 wordt hierna aangeduid als dagvaarding I. De dagvaarding met parketnummer 09/167191-23 wordt hierna als dagvaarding II aangeduid en de dagvaarding met parketnummer 09/259223-21 wordt aangeduid als dagvaarding III.
3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij dagvaarding I, II meer subsidiair en III onder 1 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de bij dagvaarding II primair en subsidiair en bij dagvaarding III onder 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de bij dagvaarding I onder 1, bij dagvaarding II primair en bij dagvaarding III onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het onder dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat de verdachte het feit heeft begaan jegens zijn pleegvader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat. Ten slotte heeft de raadsvrouw zich ten aanzien de het bij dagvaarding II subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3. (
Partiële) Vrijspraak
Dagvaarding I
Feit 2
Onder feit 2 wordt de verdachte ten laste gelegd dat hij zijn pleegvader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat heeft mishandeld. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van deze strafverzwarende omstandigheid. De rechtbank overweegt in dit verband dat artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht voor zover het gaat om de vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, uitsluitend ziet op de wettige vader als bedoeld in artikel 1:199 BW. De pleegvader wordt daarin niet genoemd. Ook overigens blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat de verdachte in een familierechtelijke band tot aangever staat. Ook zal de rechtbank de verdachte vrijspreken voor zover hem ten laste is gelegd dat hij aangever heeft gestompt of geslagen.
Dagvaarding II primair
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat de verdachte een lege glazen pot in de richting van aangever heeft gegooid en daarmee aangever tegen het hoofd heeft geraakt. Als gevolg hiervan heeft aangever een forse hoofdwond opgelopen die gehecht moest worden. Ook is gebleken dat aangever een litteken hieraan overhoudt. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank echter van oordeel dat, hoewel het aantoonbaar letsel betreft, dit geen zwaar lichamelijk letsel is als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte zal worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling.
Subsidiair
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat de verdachte heeft gepoogd zwaar lichamelijk letsel aan aangever toe te brengen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat nergens uit blijkt dat het de bedoeling van de verdachte was om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Evenmin volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Zo blijkt uit de bewijsmiddelen bijvoorbeeld niet dat de verdachte de glazen pot gericht tegen het hoofd van aangever heeft gegooid. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Dagvaarding III
Ten slotte is de rechtbank met betrekking tot het bij dagvaarding III onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. Met de officier van justitie en de raadsvrouw stelt de rechtbank vast dat een verbalisant heeft opgetekend dat hij zag dat op de telefoon van aangeefster [naam 5] het berichtje binnenkwam met de tekst ‘ik maak je dood’. Echter, uit het in het dossier gevoegde overzicht van door aangeefster ontvangen berichten van de verdachte is een bericht met deze bewoordingen of soortgelijke bewoordingen die als een bedreiging kunnen worden beschouwd, niet terug te vinden. De rechtbank zal de verdachte om die reden dan ook vrijspreken van dit feit.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Dagvaarding I
Feit 1
De verdachte heeft bekend dat hij e-mails heeft gestuurd waarin hij heeft geschreven dat hij morgen naar de GGZ komt en de eerste de beste die hij ziet overhoop zal steken en dat hij [naam 1] en [naam 2] dood zal maken. De rechtbank stelt voorop dat de door de verdachte gebruikte bewoordingen op zichzelf bedreigend zijn voor beide aangevers. Van een bedreiging in strafrechtelijke zin is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad sprake indien de bedreiging onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de betrokkenen de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd. Voor die beoordeling is de context waarbinnen de bedreigingen zijn geuit van belang. Die context is dat de verdachte lijdt aan een psychiatrische stoornis waarvoor hij onder behandeling was bij de GGZ en bij welke behandeling beide aangevers betrokken waren. Voor beide aangevers geldt dan ook dat zij goed op de hoogte zijn van het ziektebeeld van de verdachte en op welke wijze frustraties en onmacht bij hem tot uiting komen. Zij zijn daarnaast op de hoogte van het feit dat de verdachte eerder gewelddadig is geweest. Sterker nog, enkele maanden voor de geuite bedreigingen heeft de verdachte geweld gebruikt tegen aangever [naam 1] . Tegen die achtergrond kunnen de uitlatingen van de verdachte niet uitsluitend worden beschouwd als onbeheerste uitingen van onmacht, verdriet en frustratie maar kon naar het oordeel van de rechtbank bij aangevers in redelijkheid de vrees bestaan dat zij slachtoffer zouden worden van een misdrijf tegen het leven gericht en de verdachte hen dus daadwerkelijk iets zou aandoen.
Dagvaarding III
Feit 1
De verdachte is ten laste gelegd dat hij op meerdere momenten dreigende berichten heeft gestuurd aan aangever [naam 1] en in een voicemailbericht [naam 1] heeft bedreigd. De rechtbank is ook in dit geval van oordeel dat niet gezegd kan worden dat slechts sprake is van onbeheerste uitingen van onmacht, frustratie en wanhoop. De door de verdachte gebezigde bewoordingen zijn op zichzelf al dreigend en de context waarbinnen die bedreigingen zijn gedaan maken dat ook in dit geval aangever in redelijkheid kon vrezen dat de verdachte hem daadwerkelijk iets zou aandoen. Ook ten tijde van deze bedreigingen was aangever een van de behandelaren van de verdachte en dus heel goed op de hoogte van de psychische problematiek van de verdachte en de gevaren die dat ook al toen met zich bracht.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding I onder 1 en 2, dagvaarding II meer subsidiair en dagvaarding III onder 1 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij omstreeks 7 november 2023 te Delft [naam 2] en [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door via de e-mail, de volgende woorden aan die
[naam 2]en
[naam 1]te voegen:
"morgen ga ik naar ggz met een mes en de eerste de beste die ik zie, steek ik overhoop" en
" [naam 1] en [naam 2] maak ik hartstikke dood",
2.
hij op 2 december 2023 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, [naam 3] heeft mishandeld door een deur tegen die [naam 3] te duwen waardoor die [naam 3] ten val kwam en vervolgens die [naam 3] tegen een been te schoppen terwijl die [naam 3] op de grond
lag;
dagvaarding II 09/167191-23
hij op 4 juli 2023 te Delft een ambtenaar, [naam 1] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door een glazen pot, in de richting van voornoemde [naam 1] te gooien als gevolg waarvan die pot tegen het hoofd van die [naam 1] is aangekomen.
dagvaarding III 09/259223-21
1.
hij op tijdstippen in de periode tussen 19 juli 2021 en 19 september 2021 te Delft , [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 1] (via WhatsApp-berichten) dreigend de woorden toe te voegen
- " Ik ram al je kankertanden eruit, heb je mij goed begrepen"
- " Wacht maar wat ik met jullie gaat doen straks als eerste jullie kankerkop eraf"
- " jij moet eigenlijk dood" en
- " Ik ga jouw kankerhoofd voor eeuwig naar de hel sturen"
en op 14 september 2021 te Delft die [naam 1] heeft bedreigd
doorin een voicemail dreigend de woorden toe te voegen "Zo [naam 1] , jullie gaan sterven. Mij parkinsonnisme geven terwijl ik nooit een vlieg heb kwaad gedaan in mijn leven. Het eerste wat ik ga doen als ik aan de macht ben is jullie kankerkoppen te laten afhakken’.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.

6.De straf- en maatregeloplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging op te leggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de maatregel van TBS niet proportioneel is. Zij heeft aangevoerd dat een kader met bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf een minder ingrijpend alternatief vormt. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat aan de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden dient te worden opgelegd, overeenkomstig het advies van de psychiater.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diverse ernstige bedreigingen aan het adres van enkele medewerkers van de GGZ. De verdachte heeft in e-mails, via WhatsApp en in één geval ook via de voicemail gedreigd hen van het leven te beroven. In alle gevallen ging het om personen die direct bij de behandeling van de verdachte betrokken waren. Het handelen van de verdachte heeft bij de slachtoffers angst teweeggebracht. Dat de bedreigingen zeer serieus werden genomen blijkt ook uit het feit dat de GGZ in de dagen na de bedreigingen vergaande veiligheidsmaatregelen heeft getroffen op haar terrein. De verdachte heeft de bedreigende uitlatingen gedaan uit woede en frustratie ten aanzien van zijn behandeling en de medicatie die hij moet innemen. Die woede en frustratie zijn bij de verdachte zo hoog opgelopen dat hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan een forse mishandeling van een van zijn behandelaren. Op het moment dat de verdachte zijn depotmedicatie zou krijgen heeft hij een glazen pot in de richting van zijn behandelaar gegooid die daarbij flink letsel heeft opgelopen. Deze feiten zijn begaan tegen medewerkers van de GGZ op het moment dat zij hun werk deden. Bedreiging en mishandeling zijn op zichzelf al ernstige strafbare feiten maar het feit dat het in dit geval behandelaren betrof die zorg aan de verdachte verleenden, maakt het nog ernstiger en is op geen enkele manier te rechtvaardigen. Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn pleegvader. Toen zijn pleegouders weigerden de verdachte geld te geven en hem binnen te laten om een e-mail te versturen heeft de verdachte de voordeur tegen zijn pleegvader geduwd en zijn pleegvader, die toen inmiddels op de grond lag, geschopt. Zijn pleegvader heeft als gevolg hiervan flink letsel opgelopen. De verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn pleegvader.
De persoon van de verdachte en de uitgebrachte rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 april 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, voor (onder meer) meer feiten begaan tegen beroepsuitoefenaars.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages, opgemaakt door M. Hulshof, gz-psycholoog, op 13 februari 2024 en R. Ramkisoen, psychiater, op 16 februari 2024.
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat de verdachte heeft geweigerd zijn medewerking aan het onderzoek te verlenen en dat om die reden de psycholoog de gestelde vragen niet heeft kunnen beantwoorden. Aan het onderzoek door de psychiater heeft de verdachte wel meegewerkt. Uit dit rapport komt naar voren dat de verdachte lijdt aan een combinatie van ernstige psychopathologie. Er is bij hem sprake van schizofrenie, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in gebruik van cannabis, cocaïne en alcohol en opvoeding in afwezigheid van ouders. Op de dag van het versturen van de dreigende berichten aan zorgverleners was hij psychotisch ontregeld en had hij last van akoestische hallucinaties en paranoïde wanen. Door de uitgebreide paranoïde belevingen, die een forse verstoring van zijn realiteitstoetsing veroorzaken, heeft hij geen tot zeer beperkte vrijheid gehad in zijn gedragskeuzes. Daarnaast weegt bij de verdachte mee dat hij, ook vanuit zijn bedreigde antisociale persoonlijkheid, een onvermogen heeft te voldoen aan sociale normen. Er is een gebrek aan berouw, impulsiviteit en de verdachte is zeer prikkelbaar en in zijn gedrag grensoverschrijdend. De verdachte heeft daarmee nauwelijks remmingen op zijn agressieve impulsen, is roekeloos en toont zich onverschillig ten opzichte van de veiligheid van zichzelf en anderen. Zeker wanneer hij onder invloed van middelen is en hij de gedachte heeft dat hij onterecht bejegend wordt en boos is. De psychiater adviseert de rechtbank de aan verdachte ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over en legt die ten grondslag aan haar oordeel. De rechtbank zal de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekenen
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij haar oordeel tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de aard en de ernst van het bewezenverklaarde meegewogen, alsmede straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Tevens weegt strafverzwarend dat de verdachte recentelijk is veroordeeld voor bedreiging(en) en mishandeling. In het licht hiervan acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden en zij zal aan de verdachte daarom een gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Overwegingen omtrent de op te leggen maatregel
De kans op recidive schat de psychiater hoog in. Om die kans te verminderen is het volgens de psychiater essentieel dat de verdachte een gespecialiseerde psychiatrische behandeling blijft ontvangen voor zijn stoornissen. De psychiater heeft daarbij opgetekend dat de verdachte mede door zijn gebrek aan ziekte-inzicht en zelfbeheersing niet in staat is om zonder toezicht, zelf consistent een behandeling te volgen.
De verdachte is al langere tijd onder behandeling en begeleiding van de GGZ is. Dit traject is moeizaam verlopen. De verdachte accepteert de bij hem gestelde diagnoses niet en verweert zich regelmatig tegen de voor hem zo belangrijke medicatie. Regelmatig was zelfs politie-assistentie nodig om hem het depot toe te kunnen dienen in het kader van de lopende civiele zorgmachtiging. De psychiater heeft geconcludeerd dat de verdachte een integraal forensische behandeling dient te ondergaan, met afdoende toezicht. Naar de mening van de psychiater dient deze behandeling klinisch aan te vangen in een forensische kliniek met een beveiligingssetting op tenminste FPK-niveau. Van hieruit kan gewerkt worden aan stabilisatie en geleidelijke resocialisatie. Een dergelijke opname binnen de kaders van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel wordt in de visie van de psychiater niet haalbaar geacht, gegeven de zeer beperkte motivatie van de verdachte en het gebrekkig ziekte- en probleembesef. Binnen dit kader hebben de toezichthouders en behandelaren ook onvoldoende mogelijkheden in te grijpen wanneer een decompensatie met verhoogd risico op recidive dreigt.
Een primair civielrechtelijke maatregel (zoals een zorgmachtiging in het kader van de
wet verplichte geestelijke gezondheidszorg), biedt eveneens onvoldoende mogelijkheden om de complexiteit van de problematiek van de verdachte in de volle breedte te kunnen behandelen. Bovendien is de zorgmachtiging al ingezet van 2022 tot eind 2023 om de verdachte te stabiliseren wat niet voldoende heeft geholpen.
Vanwege de onvoldoende (duurzame) bereidheid van de verdachte deze integrale en
intensieve behandeling aan te gaan, is een steviger strafrechtelijk kader noodzakelijk. Geadviseerd wordt dan ook dit traject uit te voeren binnen de kaders van een tbs-maatregel. Naar de mening van de psychiater is het alleen met deze stevige strafrechtelijke maatregel het mogelijk het risico op recidive blijvend te verminderen. Met een TBS met voorwaarden kan bovenstaand traject, in theorie, worden vormgegeven. Gezien de huidige houding van de verdachte, waarbij hij aangeeft dat hij enkel onder bevel van rechtbank meewerkt onder voorwaarden, achten de onderzoekers een TBS met voorwaarden haalbaar (in die zin dat hij in staat is zich aan afspraken te houden).
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 29 april 2024, waarbij de reclassering onderzoek heeft gedaan naar de uitvoerbaarheid van TBS met voorwaarden. Ook de reclassering acht het recidiverisico hoog als niet wordt ingegrepen. Om het recidiverisico te beperken is, ook volgens de reclassering, behandeling nodig. De reclassering heeft in het advies dezelfde aandachtsgebieden benoemd waar de behandeling op gericht zou moeten zijn als de psychiater. Anders dan de psychiater heeft de reclassering negatief geadviseerd over TBS met voorwaarden. De reclassering legt aan dit advies ten grondslag dat er zeer sterke twijfels bestaan of de verdachte in staat zal zijn zich langdurig aan voorwaarden te kunnen en te willen houden, waardoor het afbreukrisico op de voorwaarden hoog wordt ingeschat. Volgens de reclassering ontbreekt het de verdachte volledig aan ziektebesef en -inzicht, aan intrinsieke motivatie voor gedragsverandering. Volgens de reclassering vereist TBS met voorwaarden een meewerkende houding, ook ten aanzien van medicamenteuze behandeling. Het feit dat de verdachte ook nu in voorlopige hechtenis dwangbehandeling nodig heeft, maakt dat er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de verdachte voldoende zal meewerken. De reclassering heeft in dit verband ook gewezen op het problematisch verlopen behandeltraject bij de GGZ waarbij sprake was van zorgmijdend gedrag en agressie jegens behandelaren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank concludeert op basis van het rapport van de psychiater dat, gelet op de stoornissen bij de verdachte en het gebrek aan beschermende factoren, het risico op terugvallen in crimineel gedrag hoog is. Verder neemt de rechtbank de conclusie van de psychiater over dat een behandeling voor de problematiek van de verdachte noodzakelijk is, om het risico op recidive te verminderen. Gelet op de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en het feit dat hij in het verleden niet of nauwelijks bereid is geweest tot het meewerken aan behandeling, is de rechtbank van oordeel dat bijzondere voorwaarden – mocht een voorwaardelijk strafdeel al aan de orde zijn geweest – niet volstaan. Ditzelfde geldt voor een behandeling binnen een zorgmachtiging. Het voorgaande maakt dat er in dit geval geen reëel alternatief is voor de TBS-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een TBS-maatregel is voldaan. Er is sprake van een bedreiging, een misdrijf zoals omschreven in artikel 37a lid 1 onder 2, en geweld tegen een ambtenaar, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ten tijde van het begaan van de feiten was er bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarnaast is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een hoog recidiverisico. De rechtbank ontleent de inschatting van dat risico aan de inhoud van voornoemde rapportages en het reclasseringsrapport. Bovendien eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het behandelverleden van de verdachte, het gebrek aan ziekte-inzicht en ziektebesef en zijn ambivalente houding ten opzichte van zijn medicatie geen ruimte laten voor een andere conclusie dan dat oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is. Weliswaar heeft de verdachte ter zitting aangegeven bereid te zijn zich aan voorwaarden te houden en heeft hij aangegeven dat hij inderdaad lijdt aan schizofrenie, maar uit de rapporten van de psychiater en reclassering blijkt ook duidelijk dat de verdachte iedere diagnose betwist en medicatie alleen in depotvorm tot zich neemt. Ook nu in voorlopige hechtenis is alleen dwangbehandeling mogelijk gebleken. Uit de rapporten van de psychiater en de reclassering komt bovendien naar voren dat de verdachte niet in staat wordt geacht zich gedurende een langere periode aan een behandeling te conformeren. Naar het oordeel van de rechtbank resteert dan slechts TBS met dwangverpleging.
De maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd voor mishandeling van een ambtenaar en reeds daarom ter zake van een misdrijf dat gericht was tegen en gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
De rechtbank realiseert zich dat de relatieve ernst van de strafbare feiten wellicht aanleiding zou kunnen geven voor de gedachte dat deze maatregel buiten proportie is, zoals door de raadsvrouw is betoogd. De rechtbank stelt echter, mede naar aanleiding van de uitgebrachte adviezen en gezien de veelheid van strafbare feiten en het hoge recidiverisico, samen met het gegeven dat de verdachte al een heel lange geschiedenis kent in het psychosociale domein, vast dat er geen alternatieven meer zijn. Tegen die achtergrond wordt, naar het oordeel van de rechtbank, voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1.
De vordering van [naam 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.129,08 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 129,09 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor zover deze ziet op de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 115,- en voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw betoogd dat deze moet worden gematigd.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding II bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 129,09. Ook kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door dit bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.000,-.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen.
De rechtbank zal ook de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 4 juli 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder dagvaarding II bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.129,09, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
7.2.
De vordering van GGZ Delfland
GGZ Delfland heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.387,- te vermeerderen met de wettelijke rente, in verband met materiële schade die zij als gevolg van het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde feit heeft geleden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij afwijzen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van een van de bewezenverklaarde feiten.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 37b, 57, 63, 285, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding II primair en subsidiair en bij dagvaarding III onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 en 2, bij dagvaarding II meer subsidiair en bij dagvaarding III onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
Dagvaarding I
ten aanzien van feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2:mishandeling
Dagvaarding II
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Dagvaarding III
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast
de terbeschikkingstellingvan de verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van € 1.129,09 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.129,09 met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 21 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij GGZ Delfland af;
veroordeelt de benadeelde partij GGZ Delfland in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. de Klerk, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Badji , griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juni 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
dagvaarding I 09/294198-23
1.
hij op of omstreeks 7 november 2023 te Delft [naam 4] en/of [naam 2] en/of [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,door via de e-mail, althans een telecommunicatienetwerk, de volgende woorden aan die [naam 4] en/of [naam 2] en/of [naam 1] te voegen:
"morgen ga ik naar ggz met een mes en de eerste de beste die ik zie, steek ik overhoop" en/of
" [naam 1] en [naam 2] maak ik hartstikke dood",
althans woorden van gelijke bedreigende strekking en/of aard;
2.
hij op of omstreeks 2 december 2023 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, zijn pleegvader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [naam 3] heeft mishandeld door (hard) een deur tegen (het hoofd van) die [naam 3] te slaan/duwen (waardoor die [naam 3] ten val kwam) en/of (vervolgens) die [naam 3] op/tegen de borst te stompen/slaan en/of tegen een (dij)been te schoppen/trappen (terwijl die [naam 3] op de grond ligt);
dagvaarding II 09/167191-23
hij op of omstreeks 4 juli 2023 te Delft aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond in het gezicht, althans op het hoofd, heeft toegebracht door een glazen pot, althans een scherp en/of glazen voorwerp, tegen een muur en/of een ruit, althans in de richting van voornoemde [naam 1] te gooien als gevolg waarvan die pot/dat voorwerp kapot is gegaan en er (een) stuk(ken) glas tegen het gezicht en/of het hoofd van die [naam 1] is/zijn aangekomen
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juli 2023 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
een glazen pot, althans een scherp en/of glazen voorwerp, tegen een muur en/of
een ruit, althans in de richting van voornoemde [naam 1] heeft gegooid als
gevolg waarvan die pot/dat voorwerp kapot is gegaan en er (een) stuk(ken) glas
tegen het gezicht en/of het hoofd van die [naam 1] is/zijn aangekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juli 2023 te Delft een ambtenaar, [naam 1] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door een glazen pot, althans een scherp en/of glazen voorwerp, tegen een muur en/of een ruit, althans in de richting van voornoemde [naam 1] te gooien als gevolg waarvan die pot/dat voorwerp kapot is gegaan en er (een) stuk(ken) glas tegen het gezicht en/of het hoofd van die [naam 1] is/zijn aangekomen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond in het gezicht, althans op het hoofd ten gevolge heeft gehad
dagvaarding III 09/259223-21
1.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode tussen 19 juli 2021 en 19 september 2021 te Delft , althans Nederland, [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 1] (via WhatsApp-berichten) dreigend de woorden toe te voegen
- " Ik ram al je kankertanden eruit, heb je mij goed begrepen"
- " Wacht maar wat ik met jullie gaat doen straks als eerste jullie kankerkop eraf"
- " jij moet eigenlijk dood" en/of
- " Ik ga jouw kankerhoofd voor eeuwig naar de hel sturen"
en/of op of omstreeks 14 september 2021 te Delft die [naam 1] heeft bedreigd (in een voicemail) dreigend de woorden toe te voegen "Zo [naam 1] , jullie gaan sterven. Mij parkinsonnisme geven terwijl ik nooit een vlieg heb kwaad gedaan in mijn leven. Het eerste wat ik ga doen als ik aan de macht ben is jullie kankerkoppen te laten afhakken",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks [geboortedatum] 2021 te Delft [naam 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 5] (via een Whatsapp-bericht, althans een telefonisch bericht) dreigend de woorden toe te voegen:
"Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Bijlage II
Gebruikte bewijsmiddelen
Dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit, ten aanzien van feit 1 de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023349719, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 53) en ten aanzien van feit 2 de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023394354, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 22)
Feit 1
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] opgemaakt op 7 november 2023, inclusief bijlagen, voor zover inhoudende (p. 11 tot en met 15):
Maandag 7 oktober (de rechtbank begrijpt: 7 november 2023) ontving ik via via een e-mail waarin ik met naam werd genoemd en met de dood bedreigd door een cliënt genaamd [verdachte] . Ik acht [verdachte] in staat zijn bedreigingen tot uitvoer te brengen. Ik ben bang voor [verdachte] en kan op deze manier mijn werk bij GGZ niet doen.
Op maandag 6/11om 19.12 uur email van patiënt naar [naam 6] :
Morgen kom ik naar de ggz en de eerste de beste die ik zie steek ik overhoop
[naam 1] en [naam 2] maak ik hartstikke dood
Email van: [verdachte]
Verzonden: maandag 6 november 2023 18:50
Aan: [e-mail adres 1] ; [e-mail adres 2]
; [e-mail adres 3]
Onderwerp: Re: Maharani
Morgen ga ik naar ggz met een mes en de eerste de beste die ik zie steek ik overhoop
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] opgemaakt op 7 november 2023, inclusief bijlagen, voor zover inhoudende (p. 16 tot en met 20):
Maandag 7 oktober (de rechtbank begrijpt: 7 november 2023) ontving ik via via een e-mail waarin ik met naam werd genoemd en met de dood bedreigd door een cliënt genaamd [verdachte] . Ik ben medebehandelaar van [verdachte] . Ik geef de ontvangen email aan de politie. Ik acht [verdachte] in staat zijn bedreigingen tot uitvoer te brengen. Ik ben bang voor [verdachte] en kan op deze manier mijn werk bij GGZ niet doen.
Op maandag 6/11om 19.12 uur email van patiënt naar [naam 6] :
Morgen kom ik naar de ggz en de eerste de beste die ik zie steek ik overhoop
[naam 1] en [naam 2] maak ik hartstikke dood
Email van: [verdachte]
Verzonden: maandag 6 november 2023 18:50
Aan: [e-mail adres 1] ; [e-mail adres 2]
; [e-mail adres 3]
Onderwerp: Re: Maharani
Morgen ga ik naar ggz met een mes en de eerste de beste die ik zie steek ik overhoop
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 mei 2024, voor zover inhoudende:
Ik heb op 6 november 2023 de e-mails verstuurd waarin ik schrijf: ‘Morgen kom ik naar de ggz en de eerste de beste die ik zie steek ik overhoop [naam 1] en [naam 2] maak ik hartstikke dood’ en ‘Morgen ga ik naar ggz met een mes en de eerste de beste die ik zie steek ik overhoop’. Ik was op dat moment in mijn woning in Delft .
Feit 2
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] opgemaakt op 5 december 2023 (p. 6-7)
2. De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 24 mei 2024.
Dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit, ten aanzien van feit 1 de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500 -2023206808, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 47)
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Meer subsidiair
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] opgemaakt op 4 juli 2023, inclusief bijlage (p. 6 tot en met 9)
2. De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 24 mei 2024.
Dagvaarding III
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021282942, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 56)
Feit 1
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] opgemaakt op 26 september 2021, inclusief bijlagen, voor zover inhoudende (p. 29-30):
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood. Bij mij bestond de overtuiging, dat de verdachte zijn bedreiging werkelijk ten uitvoer zou leggen. Ik ben werkzaam als ambulant verpleegkundige bij de GGZ gelegen aan de [adres 2] [plaatsnaam 2] . Ik heb een patiënt genaamd [verdachte] en behandel hem al vanaf november 2020. Niet lang daarna begonnen de dreigementen telefonisch via Whats-app en mijn werkmail.
Ik weet niet precies welke dagen en tijdstippen dat zijn maar op dinsdag 14 september 2021 om 16 .41 uur kreeg ik een voicemail van [verdachte] . Ik luisterde de voicemail af en herkende de stem [verdachte] . Ik hoorde hem zeggen "Zo [naam 1] "Jullie gaan sterven mijn parkinsonnisme geven terwijl ik nooit een vlieg heb kwaad gedaan in mijn leven, wat ik het eerste ga doen als ik aan de macht ben dan laat ik jullie kankerkoppen afhakken". "Ik laat het doen door iemand anders doen. Jij bent een idioot jij bent een idioot". Ik ben deskundige en weet dat hij, [verdachte] , een tikkende tijdbom is tijdens zijn agressie naar anderen toe. Nu gebeurt dat verbaal maar dat kan overgaan in fysiek geweld.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 september 2021, inclusief bijlagen, voor zover inhoudende (p. 39-43):
Uit de aangeleverde Whats-app berichten bleek dat deze berichten zijn verstuurd tussen 26 november 2020 en 13 september 2021. Dit betroffen, uitgeprint, 252 pagina's. Om deze reden zijn alleen de laatste 4 pagina's gevoegd achter dit proces-verbaal. Dit betreft over de periode van 19 juli 2021 en 19 september 2021. In de laatste vier pagina's staan (net als in de rest van de gesprekken) onsamenhangende zinnen en beschuldigingen die niet tot een kern of onderwerp zijn uit te leggen. Op bijlage 1 staat onder andere: "ik ram al je kankertanden eruit heb je mij goed begrepen" "Wacht maar wat ik met jullie gaat doen straks als eerste jullie kankerkop eraf" en "jij moet eigenlijk dood" en Ik ga jou
kankerhoofd voor eeuwig naar de hel sturen."
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 mei 2024, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik de voicemail van [naam 1] heb ingesproken. Ik heb uit frustratie berichten gestuurd maar ik kan mij niet herinneren wat ik precies heb geschreven.