ECLI:NL:RBDHA:2024:8785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
NL23.22155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw in het kader van medische behandeling en de beschikbaarheid daarvan in Kameroen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.J. Koolen, had op 3 juni 2022 een aanvraag ingediend die op 1 augustus 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich op informatie van het Bureau Medische Advisering (BMA) en het Europees Asielondersteuningsbureau (EASO) mag baseren. Eiseres betoogde dat de medische behandeling in Kameroen niet voldoende beschikbaar is en dat er een schending van artikel 3 en 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zou plaatsvinden. De rechtbank concludeert echter dat er geen schending is en dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de medische behandeling beschikbaar is, zij het gedeeltelijk. De rechtbank wijst erop dat de belangen van het kind in deze procedure niet relevant zijn, omdat de terugkeer van eiseres al vaststaat.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.22155
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van 3 juni 2022 van haar aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw.
2. Met het bestreden besluit van 1 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris (opnieuw) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Wat ging vooraf aan deze uitspraak?
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres eerder afgewezen. Daartegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Toen dat bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft eiseres beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2023 gegrond verklaard en het volgende geoordeeld:
De rechtbank ziet aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich er onvoldoende van heeft vergewist dat het BMA-advies zorgvuldig tot stand is gekomen en inzichtelijk en concludent is. In het bij het BMA-advies van 20 april 2022 behorende brondocument AVA 15205 staat dat gedwongen opname gedeeltelijk beschikbaar (partly available) is. Bij de toelichting daarvan staat dat de wettelijke basis voor een dergelijke gedwongen opname ontbreekt en dat daarom is vermeld dat gedwongen opname gedeeltelijk beschikbaar is. In het eerdere BMA-advies van 23 maart 2021 staat dat uit brondocument AVA 14529 blijkt dat crisisinterventie en
gedwongen opname niet mogelijk is Kameroen. In dit brondocument wordt als toelichting gegeven dat de wettelijke basis voor een gedwongen opname ontbreekt en dat daarom gedwongen opname niet mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom in het BMA-advies van 20 april 2022 wordt geconcludeerd dat gedwongen opname in Kameroen mogelijk is bij gebrek aan een wettelijke basis daarvoor, terwijl in het BMA-advies van 23 maart 2021 nog is geconcludeerd dat een gedwongen opname in Kameroen niet mogelijk was juist vanwege het ontbreken van een wettelijke basis. Verweerder geeft als toelichting dat door een wijziging in het zorgstelsel in Kameroen wel aan deze voorwaarde van de fysieke overdracht kan worden voldaan. Dit is niet onderbouwd door verweerder en de toelichting ter zitting dat is gesproken met de beslismedewerker – die enkel hetzelfde brondocument heeft geraadpleegd – is hiervoor onvoldoende. Evenmin heeft verweerder navraag gedaan bij het BMA. Hierdoor is het onvoldoende duidelijk of medische behandeling voor eiseres aanwezig is in Kameroen en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
5. Vervolgens heeft verweerder een aanvullend BMA-advies gevraagd, dat op 22 mei 2023 is opgemaakt. Verweerder heeft twee vragen gesteld aan BMA:
1.
Kunt u motiveren waarom in het eerdere advies van 23 maart 2021 staat dat gedwongen opname niet mogelijk is omdat de wettelijke basis ontbreekt (brondocument AVA 14529) en in het advies van 20 april 2022 dat gedwongen opname gedeeltelijk beschikbaar is omdat de wettelijke basis ontbreekt (AVA 15205)?
2.
Gedwongen opname en/of crisisinterventie is aangemerkt als een noodzakelijke medische reisvoorwaarde en om die reden moet duidelijk uit het besluit blijken of deze medische behandeling voor betrokkene in Kameroen aanwezig is. Kunt u meer uitleg geven over de wettelijke grondslag voor gedwongen opname en/of crisisinterventie?
In het aanvullend BMA advies van 22 mei 2023 staat:
Uit request 15205 leid ik af dat er in Kameroen geen formeel (wettelijk) vereiste van een zorgmachtiging is om verplichte zorg af te dwingen; het is de behandelaar (psychiater) die erover beslist. In het geval van betrokkene is de mogelijkheid van gedwongen opname noodzakelijk geacht omdat ze in aansluiting op de reis in zodanige crisis kan verkeren dat dit ultieme middel aan de orde kan zijn. De in Kameroen geldende procedure (zie 15205 en hiervoor) is dan voldoende basis om aan te mogen nemen dat betrokkene in aansluiting op de reis ook daadwerkelijk gedwongen opgenomen kan worden als het als het alsdan aanwezige psychiatrische toestandsbeeld daartoe aanleiding zou geven.
6. Na de reactie daarop van de kant van eiseres, heeft verweerder een aanvullende vraag gesteld, namelijk:

Kunt u nader motiveren waarom in het eerdere advies van 23 maart 2021 staat dat gedwongen opname niet mogelijk is omdat de wettelijke basis ontbreekt (brondocument AVA 14529) en in het advies van 20 april 2022 dat gedwongen opname gedeeltelijk beschikbaar is omdat de wettelijke basis ontbreekt (AVA 15205)?

Vervolgens is op 21 juni 2023 opnieuw een aanvullend BMA-advies opgemaakt, waarin is opgenomen:
Als eerste wil ik opmerken dat noch in het advies van 23 maart 2021 noch in het advies van 20 april 2022 iets staat vermeld over een wettelijke basis; dat is uitsluitend te lezen in de bijgesloten brondocumenten. Het advies van 20 april 2022 is door mij geschreven. In het brondocument AVA 15205 heb ik gelezen dat gedwongen opname in Kameroen niet mogelijk is op basis van een wet (zoals in Nederland, zie ook de aanvullende vraag van 22 mei 2023). In het brondocument AVA 15205 heb ik echter ook gelezen dat het in praktische zin wel mogelijk is, namelijk als een psychiater daarvoor een indicatie aanwezig acht. Dat is de reden waarom ik heb vermeld dat er een mogelijkheid is voor een gedwongen opname. In AVA 14529 wordt voornoemde mogelijkheid zoals die in de praktijk kennelijk mogelijk is, niet genoemd. Daarom heeft de medisch adviseur toen niets anders kunnen vermelden dan dat er geen mogelijkheid was voor een gedwongen opname.
7. Verweerder heeft een nieuw besluit genomen en heeft geconcludeerd dat het beroep op artikel 64 Vw terecht is afgewezen en er evenmin aanleiding bestaat om eiseres alsnog in aanmerking te laten komen voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 Vw. Daarom heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Eiseres heeft daarop weer beroep ingesteld, wat nu ter beoordeling voorligt.

Griffierecht

8. Eiseres heeft om vrijstelling verzocht van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat zij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiseres wordt in deze procedure daarom vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.

Gronden van beroep

9. De rechtbank zal het beroep beoordelen aan de hand van de gronden die eiseres heeft ingediend.
Partly available
10. Eiseres wijst erop dat door het BMA wordt geconcludeerd dat de voor eiseres noodzakelijke behandeling beschikbaar (
available) is op basis van het EASO Medical Country of Origin Information rapport AVA 15205 waarin staat dat psychiatrische gedwongen opname indien noodzakelijk
‘partly available’is. Die conclusie is niet concludent en inzichtelijk volgens eiseres. De adviseur van BMA stelt dat hij in het brondocument AVA 15205 heeft gelezen dat een gedwongen opname in praktische zin wel mogelijk is, namelijk als een psychiater daarvoor een indicatie aanwezig acht. Die stelling is volgens eiseres feitelijk niet te volgen, omdat het niet staat in het aangehaalde brondocument. Als men afwijkt van een deskundigenadvies, wat EASO is, moet dat worden gemotiveerd. Dat is nu niet gebeurd omdat de motivering feitelijke grondslag mist, aldus nog steeds eiseres.
Verder is het niet de expertise van het BMA om te beoordelen of een juridisch kader nodig is, zo stelt ook het BMA zelf. Daarom vindt eiseres dat de adviseur van het BMA ook niet mag afwijken van dit advies van de EASO, omdat daarmee door de medisch adviseur wordt geconcludeerd dat een wettelijk kader niet nodig is voor gedwongen opname, wat buiten zijn expertise valt.
11. Bij de beoordeling van deze grond is allereerst van belang wat is opgenomen in het brondocument AVA 15205. Daarin staat achter
partly availableeen asterisk en bij die asterisk staat de volgende uitleg:

Explanation PARTLY: Psychiatric forced admittance is possible and guided by a psychiatrist and usually arranged at the request of a third party like a recognized administrative authority. The initiative for a forced admittance (against the opinion of a patient) starts often with the family of a patient. However, there is no established legal framework in Cameroon to enforce such a psychiatric forced admittance: that is why it is labeled as PARTLY here. Psychiatric crisis intervention in case of suicide attempt is available and guided by a psychiatrist.

12. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat BMA in zijn adviezen niet is afgeweken van het deskundigenadvies van EASO. Immers, uitgelegd is (nu meermaals) waarom in het rapport is opgenomen
‘partly available’en daarnaast blijkt ook helder waarom BMA de behandeling beschikbaar acht. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat het systeem om tot gedwongen opname te komen in Kameroen anders is dan in Nederland, maar dat dat nog niet maakt dat de behandeling op zichzelf niet beschikbaar is. Het BMA heeft slechts vastgesteld dat de behandeling beschikbaar is en daarmee heeft het BMA zich (juist) niet uitgelaten over de vraag of een wettelijk kader voor een gedwongen opname nodig is. Daarnaast heeft eiseres gewezen op de stelling van de adviseur van BMA dat hij in het brondocument AVA 15205 heeft gelezen dat een gedwongen opname in praktische zin wel mogelijk is, namelijk als een psychiater daarvoor een indicatie aanwezig acht. Gezien de onder rechtsoverweging 11 geciteerde inhoud van het EASO rapport, kan het standpunt van eiseres dat de stelling van de adviseur feitelijk niet te volgen is, omdat het niet zou staan in het aangehaalde brondocument, zonder enige toelichting, die ontbreekt, niet worden gevolgd. De grond faalt dan ook.

EASO-advies als grondslag

13. Eiseres is verder van mening dat de wijziging in uitgangspunt over de beschikbaarheid van de behandeling niet volgbaar is. De adviseur stelt dat hij op basis van de nieuwe informatie tot de conclusie komt dat er wel behandeling beschikbaar is, maar het wettelijke kader het probleem is voor EASO. Aangezien verweerder meent dat EASO deskundig is, moeten ook die adviezen consistent, inzichtelijk en concludent zijn. Juist nu EASO zijn adviezen – op basis van kennelijk dezelfde feiten – wijzigt, kan dat advies niet zonder nader onderzoek aan het besluit ten grondslag worden gelegd. De adviseur van het BMA is immers ook bekend met twee innerlijk tegenstrijdige adviezen van deze deskundige. Nergens blijkt uit dat is gevraagd om opheldering bij de adviseur, aldus eiseres.
14. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil en zo is ook in de eerste uitspraak van de rechtbank in deze zaak geoordeeld, dat een BMA-advies aan te merken is als een deskundigenadvies gericht aan de staatssecretaris en dat hij zich ervan moet vergewissen dat een door hem gebruikt deskundigenrapport – naar de wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Als dit het
geval is, mag de staatssecretaris in beginsel van de juistheid van het advies uitgaan. Het is vervolgens aan eiseres om de bruikbaarheid van het deskundigenrapport te betwisten en bijvoorbeeld aan de hand van een contra-expertise de inzichtelijkheid en concludentie van een deskundigenadvies aan de orde te stellen, dan wel concrete aanknopingspunten aan te voeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
15. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hij gezien hetgeen reeds in rechtsoverweging 12 is geoordeeld, mocht uitgaan van het door hem gebruikte deskundigenrapport van het BMA. Er is immers geen enkel aanknopingspunt om te oordelen dat dit rapport naar de wijze van totstandkoming niet zorgvuldig en naar inhoud niet inzichtelijk en concludent is. Eiseres meent daarnaast dat ook de adviezen waarop dat rapport is gebaseerd naar de wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent moeten zijn. In dit verband wijst de rechtbank erop dat de stelling van eiseres vervolgens is dat verweerder gehouden was om opheldering te vragen aan de adviseur van BMA over die EASO-adviezen en de wijziging daarin. Dat heeft verweerder reeds meermaals gedaan. In zoverre kan de grond dan ook niet slagen.
16. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het advies van EASO niet zonder nader onderzoek aan het besluit ten grondslag kan worden gelegd nu EASO zijn adviezen wijzigt, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft niet het rapport van EASO aan zijn besluit ten grondslag gelegd, maar het deskundigenrapport van BMA. Zij hebben daarbij gebruik gemaakt van een brondocument, namelijk het advies van EASO. De vergewisplicht van verweerder gaat niet zover dat hij navraag moet doen over wijzigingen in brondocumenten die worden gebruikt bij het BMA-advies. Conform het BMA-protocol en (tuchtrechtelijke) jurisprudentie mag BMA (en daarmee verweerder) uitgaan van de juistheid van deze informatie en zich bij advisering op deze informatie baseren.1 In overeenstemming met wat de rechtbank eerder oordeelde in haar uitspraak van 22 maart 2023, heeft verweerder nu wel navraag gedaan bij BMA en is nu gemotiveerd waarom BMA meent dat de behandeling wel beschikbaar is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich met die (aanvullende) BMA-adviezen op het standpunt kon stellen dat de noodzakelijke medische behandeling beschikbaar is. Daarom ligt het op de weg van eiseres om de bruikbaarheid van het deskundigenrapport te betwisten.
17. In dit verband is van belang dat de vraag die uiteindelijk voorligt is, of de vreemdeling medisch gezien (niet) in staat is om te reizen en of er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen. De vraag die daarbij van belang is, is of er behandeling beschikbaar is voor eiseres als haar medische omstandigheden daartoe aanleiding geven. Vast staat dat er een wijziging is geweest in het EASO-rapport waarbij deze behandeling van niet beschikbaar (
not available) naar gedeeltelijk beschikbaar (
partly available) is gegaan, terwijl de feiten en omstandigheden kennelijk gelijk zijn gebleven. Daarmee is nog niet gezegd dat de behandeling steeds als niet beschikbaar gekwalificeerd had moeten worden, zoals eiseres aanneemt. Immers, met de uitleg in het rapport is zeer wel verdedigbaar dat deze behandeling ook ten tijde van het eerdere rapport als beschikbaar gekwalificeerd had kunnen of moeten worden. Het had op de weg van eiseres gelegen om uit te leggen waarom BMA er niet vanuit kon gaan dat de behandeling beschikbaar was. Eiseres heeft echter niet meer gedaan dan herhaald dat de wijziging in het EASO-rapport in
1. Protocol Bureau Medische Advisering (BMA): Team Beoordeling en Medisch Advies (versie 2023), paragraaf 3.2.5.
het verleden over het beschikbaar zijn van de behandeling niet volgbaar is. Die enkele stelling is in deze fase onvoldoende.
Belangen kinderen
18. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de belangen van het kind had moeten meewegen op grond van de artikelen 7 en 24 van het Handvest. Verweerder had moeten onderzoeken en motiveren wat er dan met het kind gebeurt als verweerder vindt dat behandeling voor diens moeder beschikbaar is door overdracht en gedwongen opname. Het belang van het kind is de belangrijkste overweging en het terugsturen van kinderen naar een land zonder ouderlijk toezicht kan leiden tot een teloorgang van dit kind en daarom zelfs een schending van artikel 3 van het EVRM. Eiseres is daarom van mening dat ten onrechte niet is getoetst aan de belangen van het kind, althans dat niet inzichtelijk is hoe rekening is gehouden met de aanwezigheid van een minderjarig kind dat met haar moeder zal worden uitgezet vanwege dit besluit. Ter zitting heeft eiseres in dit verband een beroep gedaan op het Cannabis-arrest.2
19. De rechtbank stelt voorop dat de vraag die voorligt niet is of eiseres (met haar dochter) moet terugkeren, maar of er medische redenen zijn die maken dat zij dat niet nú hoeft te doen. Omdat reeds in 2017 een terugkeerbesluit is genomen, staat de verplichting om terug te keren reeds lange tijd vast. Het enige dat eiseres kan bereiken met deze procedure is dat van die verplichting uitstel wordt verleend en zij dus pas op een later moment hoeft terug te keren. Omdat de terugkeer gegeven is, is in deze procedure niet relevant of de terugkeer al dan niet in het belang van het kind is. Hooguit kan relevant zijn of het belang van het kind zich verzet tegen terugkeer op dit moment. Voorstelbaar is immers dat de medische omstandigheden van eiseres dusdanig zijn dat die in positieve zin zullen veranderen en het in het belang van het kind is dat die terugkeer op een later moment plaatsvindt, bijvoorbeeld omdat dan geen sprake meer zou zijn van een eventuele gedwongen opname. De rechtbank stelt echter vast dat eiseres niet heeft gesteld waarom het in het belang van het kind zou zijn om niet nu, maar op een later moment terug te keren. Eiseres heeft slechts belangen gesteld die zien op de verplichting tot terugkeer, die al vaststaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarvan terecht overwogen dat die bij een aanvraag om uitstel van vertrek niet getoetst behoeven te worden. De grond slaagt dan ook niet.
20. Voor zover de rechtbank daaraan al toe zou komen, overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is onderbouwd dat de dochter van eiseres aan haar lot zal worden overgelaten en dat evenmin is aangetoond dat er geen familieleden of derden zijn die het kind kunnen opvangen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de enkele stelling dat zij alleen op straat of in de kliniek zal moeten overleven, niet genoeg is. Desalniettemin heeft eiseres in de gronden van beroep, ter zitting noch op enig ander moment haar stellingen op dit punt toegelicht of onderbouwd. (De gemachtigde van) eiseres stelt in de gronden van beroep dat wat er met het kind zal gebeuren bij overdracht en een gedwongen opname van eiseres niet zomaar voor rekening van het kind kan komen omdat verweerder niet zeker weet of er geen netwerk is voor dat kind. Het was echter aan (de gemachtigde van) eiseres om in ieder geval te stellen en te onderbouwen in welke situatie het kind dan terecht zou komen. Nu zij dit heeft nagelaten, kan deze grond ook daarom niet slagen.
2 HvJEU 22 november 2022, (C-69/21), ECLI:EU:C:2022:913.
Ontbreken wettelijk kader gedwongen opname
21. Eiseres heeft erop gewezen dat de medische zorg in het land van herkomst de garantie is dat een schending van artikel 3 van het EVRM kan worden voorkomen en dat die medische zorg de effectieve bescherming daartegen biedt. Daarvoor is volgens eiseres vereist dat die bescherming in de wet en de praktijk is geregeld, omdat bescherming in enkel praktische zin niet afdwingbaar is en daarom nooit een effectieve manier om de schending te voorkomen. Het is immers arbitrair wanneer ertoe wordt overgegaan, onder welke omstandigheden, voorwaarden en voor welke duur, aldus eiseres. Ter zitting is toegelicht dat dit blijkt uit de toelichting op artikel 13 van het EVRM, waarin staat:
The remedy required by Article 13 must be “effective” in practice as well as in law.3
22. De rechtbank overweegt dat in artikel 13 van het EVRM is bepaald dat een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie. Dit betekent dat als er sprake zou zijn van een schending van (in dit geval) artikel 3 van het EVRM, de betrokkene recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel, dat juridisch en praktisch effectief moet zijn. De lezing van eiseres dat vereist is dat de gedwongen opname ook in de wet is geregeld, geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De grond faalt.
23. De stelling van eiseres dat sprake is van een ernstige schending van artikel 4 van het Handvest, kan evenmin worden gevolgd. Waar het immers om gaat is of aan eiseres de voor haar noodzakelijke medische behandeling kan worden gegeven, zoals eiseres zelf terecht stelt, juist om schending van artikel 3 van het EVRM te voorkomen. Dat hiermee sprake zou zijn van folteringen of onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden gevolgd.

Artikel 5 van het EVRM

24. Eiseres heeft twee opmerkingen gemaakt in de gronden van beroep over artikel 5 van het EVRM, namelijk dat dat artikel geldt voor verweerder en verweerder daarom moet motiveren waarom een dergelijke schending evenredig is alsmede dat een schending van artikel 5 van het EVRM ook een schending is van artikel 8 van het EVRM. Omdat eiseres op geen enkele manier heeft uitgelegd in welk kader dit wordt opgeworpen en ook niet waartoe deze opmerkingen zouden moeten leiden, gaat de rechtbank daaraan voorbij.

Toepassen artikel 64 van de Vw als er voorzieningen noodzakelijk zijn

25. Eiseres heeft verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag4, waaruit volgt dat zolang niet duidelijk is of iemand zal worden uitgezet, terwijl er voorwaarden zijn gesteld om een medische noodsituatie te voorkomen, het Unierecht ertoe verplicht uitstel van vertrek te verlenen. Eiseres is daarom van mening dat verweerder ten onrechte geen uitstel van vertrek verleent in afwachting van de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden voor het vertrek kan worden voldaan. Het is immers duidelijk dat uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM zolang aan die voorwaarden niet is voldaan, aldus eiseres.
3
Guide on Article 13 of the European Convention on Human Rights, blz 7 van 87, alsmede onder alinea 227 en 250.
4 De uitspraak van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Haarlem, van 9 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:12304.
26. De rechtbank heeft reeds eerder overwogen5 dat in de uitspraak van de zittingsplaats Haarlem waar eiseres aan refereert, het arrest
T.Q.van het Hof van Justitie doorslaggevend wordt geacht, terwijl in dat arrest is geoordeeld over een terugkeerbesluit.6 Omdat in het geval van eiseres het terugkeerbesluit al in rechte vaststaat, ziet de rechtbank geen aanleiding om in het arrest
T.Q.een verdergaande vergewisplicht voor verweerder af te leiden dan tot nu toe, bijvoorbeeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), is aangenomen als het gaat om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.7 Ook als wordt aangenomen dat bij de beoordeling van dit uitstel van vertrek in feite de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit aan de orde is, is de rechtbank van oordeel dat uit het arrest
T.Q.niet een dusdanige vergewisplicht is af te leiden, die zo ver strekt dat de fysieke overdracht van de vreemdeling vooraf al tot in detail geregeld en gegarandeerd moet zijn. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat de feiten in de zaak van zittingsplaats Haarlem op wezenlijke punten verschillen van de feiten in de zaak van eiseres. De beroepsgrond faalt dan ook.

Conclusie en gevolgen

27. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiseres om uitstel van vertrek te verlenen terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
5 De uitspraak van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Arnhem, van 20 mei 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2515.
6 HvJ EU 14 januari 2021,
T.Q. v. Nederland, ECLI:EU:C:2021:9.
7 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:571.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
zaaknummer: NL23.22155
10
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 mei 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.