In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 29 mei 2024, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. De rechtbank had eerder, op 4 augustus 2023, bepaald dat verweerder binnen zestien weken een besluit moest nemen. Aangezien deze termijn was verstreken zonder dat er een besluit was genomen, oordeelde de rechtbank dat het beroep gegrond was. De rechtbank stelde vast dat er geen ingebrekestelling nodig was, omdat er al een uitdrukkelijke termijn was gesteld die niet was nageleefd.
De rechtbank droeg verweerder op om binnen twaalf weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens werd er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelde dat de artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing waren, ondanks de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, omdat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State had geoordeeld dat deze wet onverbindend was op dit punt.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50, omdat eiser juridische bijstand had ingeschakeld. De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was, gezien de aard van de zaak. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.