ECLI:NL:RBDHA:2024:8759

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
SGR 22/8038
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking onterecht vastgesteld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, die de waarde op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 826.000. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 742.000. Tijdens de zitting op 27 maart 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord.

De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning van de belanghebbende. De rechtbank verwierp de stelling van de belanghebbende dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met erfpacht en andere vergelijkingsobjecten. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet in strijd met de toezendplicht had gehandeld, aangezien de benodigde gegevens niet waren verstrekt, maar dit niet leidde tot een schending van het motiveringsbeginsel.

Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De rechtbank merkte op dat er sprake was van een geringe overschrijding van de redelijke termijn, maar dat de vergoeding voor immateriële schade niet kon worden toegekend, omdat deze was gecedeerd aan de gemachtigde. De rechtbank besloot ook dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/8038

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende(gemachtigde: G. Gieben),

en

de heffingsambtenaar van gemeente Den Haag, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 15 november 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan [adres 1] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 826.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2024.
Namens belanghebbende is verschenen [plaats]. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en R.A. Hasper.

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 742.000.
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Met de matrix en hetgeen overigens door de heffingsambtenaar is aangevoerd, heeft hij aannemelijk gemaakt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning, waaronder de brandgang bij de woning. De heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat de vergelijkingsobjecten en de woning nabij dezelfde scholen liggen zodat de mogelijke invloed van de ligging in de verkoopprijzen is verdisconteerd.
4. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, doet aan het hiervoor gegeven oordeel niet af. De stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van erfpacht bij de woning faalt aangezien bij de bepaling van de waarde van een woning wordt uitgegaan van de fictie dat de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen. Volgens belanghebbende had de heffingsambtenaar [adres 2], [adres 3], [adres 4] en [adres 5] als vergelijkingsobjecten moeten hanteren. De rechtbank volgt belanghebbende hierin niet omdat deze objecten vanwege het type woning dan wel de aanwezigheid van een souterrain minder geschikt zijn als vergelijkingsobjecten dan de gehanteerde vergelijkingsobjecten.
5. Belanghebbende heeft verder gesteld dat de heffingsambtenaar, ondanks het verzoek van belanghebbende daartoe, niet heeft voldaan aan de toezendplicht omdat de onderbouwing van de indexering, een taxatiekaart met KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en de vergelijkingsobjecten, de correctie afwijking van gemiddelde KOUDV-factoren, een onderbouwing van de waarde van bijgebouwen van de woning en de vergelijkingsobjecten en de grondstaffel niet zijn verstrekt. De heffingsambtenaar heeft verklaard geen gebruik te maken van deze gegevens. De rechtbank overweegt dat deze werkwijze van de heffingsambtenaar reeds aan de orde is geweest in de jurisprudentie waarbij is geoordeeld dat van een schending van de toezendplicht geen sprake is (ECLI:NL:GHDHA:2022:2636 en HR 6 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1390). De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen.
6. Het motiveringsbeginsel noch enig ander rechtsbeginsel is geschonden. De heffingsambtenaar is in de uitspraak op bezwaar voldoende ingegaan op de bezwaargronden van belanghebbende.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
8. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is 25 maart 2022 door de heffingsambtenaar ontvangen. Daarmee is ten tijde van het doen van deze uitspraak sprake van een geringe overschrijding van de redelijke termijn met 1 maand. Belanghebbende heeft in beginsel recht op een vergoeding ter compensatie voor de spanning en frustratie als gevolg van de lange duur van de procedure. Uit de stukken blijkt dat op grond van de algemene voorwaarden van de gemachtigde deze vergoeding is gecedeerd aan de gemachtigde, zodat het toekennen van de vergoeding voor belanghebbende geen compensatie vormt. De rechtbank ziet onder die omstandigheid geen reden over te gaan tot het toekennen van enige vergoeding voor immateriële schade.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.G. Scholten, rechter, in aanwezigheid van J.C.W. Wahls, griffier. Deze beslissing in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).