ECLI:NL:RBDHA:2024:8758
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking onterecht afgewezen; waarde woning vastgesteld op € 193.000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een woning voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, die de waarde van de woning op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 193.000. De belanghebbende stelde dat de waarde lager moest zijn, namelijk € 180.000.
Tijdens de zitting op 27 maart 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren gebruikt goed vergelijkbaar met de woning van de belanghebbende. De rechtbank wees de klachten van de belanghebbende over het niet verstrekken van bepaalde gegevens door de heffingsambtenaar af, verwijzend naar eerdere jurisprudentie waarin was geoordeeld dat er geen sprake was van schending van de toezendplicht.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De belanghebbende had ook verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat de vergoeding was gecedeerd aan de gemachtigde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.