In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 5 april 2024 en eiser heeft verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder op 22 april 2024 een uitspraak gedaan over deze maatregel. De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd, waar eiser op heeft gereageerd. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 28 mei 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld.
De rechtbank toetst of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. De rechtbank legt uit dat als de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 of niet gerechtvaardigd is, zij het beroep gegrond zou verklaren en de maatregel zou opheffen. De rechtbank concludeert dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt, ondanks de argumenten van eiser. De aanvraag om een laissez-passer is ingediend, en de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
Uiteindelijk blijft de maatregel van bewaring in stand en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.