ECLI:NL:RBDHA:2024:8713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
SGR 23/2115
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om intrekking van een natuurvergunning in verband met stikstofdepositie in Natura 2000-gebied

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2024, wordt het beroep van Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu tegen de afwijzing van hun verzoek om intrekking van een natuurvergunning behandeld. De vergunning, verleend op 4 november 2016 voor de uitbreiding van een melkveebedrijf, wordt betwist vanwege de impact op stikstofdepositie in het nabijgelegen Natura 2000-gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, niet voldoende heeft aangetoond dat er geen dreigende verslechtering of verstoring van de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en benadrukt dat de intrekking van de natuurvergunning als een passende maatregel moet worden beschouwd, gezien de aanhoudende overschrijding van de kritische depositiewaarde (KDW) voor stikstof. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd en vernietigt dit, waarbij het college wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2115

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A.en
Vereniging Leefmilieu, beiden te Nijmegen, eiseressen
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, het college

(gemachtigde: mr. B.W. de Groot)
.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Firma [derde-partij]uit [vestigingsplaats] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. J. de Haas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen de afwijzing van hun verzoek om intrekking van de aan vergunninghoudster verleende natuurvergunning van 4 november 2016 voor de uitbreiding van een melkveebedrijf op de locatie [adres] in [plaats].
1.1.
Met het besluit van 17 april 2020 (het primaire besluit) heeft het college het verzoek afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 februari 2023 op het bezwaar van eiseressen is het college bij dit besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiseressen heeft deelgenomen via een videoverbinding. Namens het college waren aanwezig de gemachtigde, S. Kruijs en mr. I. Blom. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghoudster heeft een melkveehouderij in [plaats]. De veehouderij ligt dichtbij diverse Natura 2000-gebieden, waaronder Duinen Goeree & Kwade Hoek (het Natura 2000-gebied). Na een vergunningverlening in 1997 is aan vergunninghoudster met het besluit van 19 november 2014 een vergunning verleend op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 voor de exploitatie van een veehouderij met 280 melkkoeien in een traditioneel stalsysteem in bestaande stallen. Met het besluit van 4 november 2016 is aan vergunninghoudster op grond van datzelfde artikel een vergunning verleend voor het uitbreiden van de veehouderij naar maximaal 175 stuks vrouwelijk jongvee en 350 melkkoeien (samen 525) en het bouwen van een nieuwe stal (stalgebouw 2). Deze vergunning is verleend met toepassing van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Met de uitspraak van 29 mei 2019 [1] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat het PAS niet als basis voor toestemming van activiteiten mag worden gebruikt.
2.1.
Eiseressen hebben op 22 november 2019 het college verzocht om intrekking van de natuurvergunning die op 4 november 2016 is verleend (de natuurvergunning). Eiseressen hebben aan het verzoek ten grondslag gelegd – samengevat weergegeven en voor zover hier van belang – dat de op het PAS gebaseerde natuurvergunning is verleend in strijd met een wettelijk voorschrift en dat de activiteiten die met de natuurvergunning worden toegestaan leiden tot een ontoelaatbare depositie van stikstof op stikstofgevoelige habitattypen in het Natura 2000-gebied. Volgens eiseressen noopt artikel 5.4, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) tot intrekking van de natuurvergunning.
2.2.
In het primaire besluit heeft het college het verzoek van eiseressen afgewezen. In het besluit van 20 november 2020 heeft het college het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseressen hebben tegen dat besluit beroep ingesteld (SGR 20/8268). Bij uitspraak van 17 februari 2022 [2] heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 november 2020 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
2.3.
In het bestreden besluit van 20 februari 2023 heeft het college het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit opnieuw ongegrond verklaard. Het college heeft de motivering van het besluit van 20 november 2020 aangepast en aangevuld. Ter motivering van het bestreden besluit heeft verweerder in de eerste plaats wederom verwezen naar het advies van de bezwarencommissie van 14 oktober 2020. Op één onderdeel wijkt het college van het advies van de bezwarencommissie af. Anders dan de bezwarencommissie is volgens het college geen sprake van een dreigende verslechtering of significante verstoring van de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied. Verder kwalificeert het intrekken van de natuurvergunning niet als een passende maatregel. Ook zijn er opgaven geformuleerd met betrekking tot knelpunten in het Natura 2000-gebied die zullen leiden tot de uitvoering van gerichte (passende) maatregelen met duurzaam milieubeschermend gevolg. Tot slot is de verwachting dat een aangevraagde wijziging van het stalsysteem kan bijdragen aan de beperking van stikstofdepositie.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om intrekking van een natuurvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk is.
3.1.
Het verzoek tot intrekking van de natuurvergunning is ingediend op 22 november 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wnb, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Waarover gaat deze uitspraak?
4. Eiseressen kunnen zich niet verenigen met de afwijzing van hun verzoek om intrekking van de natuurvergunning. Zij betogen in beroep dat de natuurvergunning had moeten worden ingetrokken op basis van artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb. In deze zaak staat daarmee de vraag centraal of het college het verzoek van eiseressen om intrekking van de natuurvergunning heeft mogen afwijzen.
5. De Afdeling heeft in een uitspraak van 20 januari 2021 uiteengezet onder welke omstandigheden een natuurvergunning kan of moet worden ingetrokken en welke eisen aan de motivering van een beslissing op een verzoek om intrekking of wijziging van een natuurvergunning worden gesteld (de Logtsebaan-uitspraak). [3] Net als in de eerdere uitspraak van deze rechtbank van 17 februari 2022 vormt deze Afdelingsuitspraak de leidraad bij de bespreking van de beroepsgronden.
Intrekkingsgrond artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb
6. Artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb bepaalt dat een vergunning wordt ingetrokken of gewijzigd indien dat nodig is ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. [4] Dit artikel uit de Habitatrichtlijn voorziet in een permanente beschermingsverplichting en strekt ertoe dat passende maatregelen worden getroffen als verslechtering of significante verstoring van natuurlijke habitats en habitats van soorten dreigt.
Uit de Logtsebaan-uitspraak volgt dat in artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb besloten ligt dat een grond voor intrekking of wijziging van een natuurvergunning aanwezig is als een verslechtering of significante verstoring van natuurwaarden in een Natura 2000-gebied dreigt en de activiteit waarvoor de natuurvergunning is verleend effecten heeft op die natuurwaarden. Als aan deze twee voorwaarden is voldaan, staat vast dat ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn passende maatregelen moeten worden getroffen om verslechteringen of verstoringen met significante gevolgen voor de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied te voorkomen. Het college heeft beoordelingsruimte bij de keuze van de maatregelen die passend zijn. Dit betekent dat het intrekken of wijzigen van een natuurvergunning als passende maatregel kan worden ingezet, maar dat ook andere passende maatregelen kunnen worden getroffen. Als intrekking of wijziging van de natuurvergunning echter de enige passende maatregel is, moet de vergunning worden ingetrokken.
7. Als het college niet voor intrekking of wijziging van de natuurvergunning kiest, moet hij inzichtelijk maken op welke wijze hij invulling heeft gegeven aan zijn beoordelingsruimte. Uit de Logtsebaan-uitspraak volgt dat het college dat kan doen door uit te leggen welke andere maatregelen zijn of zullen worden getroffen, binnen welk tijdpad de maatregelen worden uitgevoerd en wanneer verwacht wordt dat die effectief zijn.
Dreigende verslechtering of significante verstoring?
8. Eiseressen betogen dat het college miskent dat in het Natura 2000-gebied sprake is van ernstig door stikstof aangetaste natuurwaarden. Voor verschillende habitattypen geldt dat de kritische depositiewaarde (KDW) wordt overschreden. Eiseressen wijzen in dit verband op de gebiedsanalyse van dat Natura 2000-gebied. Zolang de KDW wordt overschreden, zorgt dat voor een achteruitgang van de staat van instandhouding van de aanwezige habitats. Om te voorkomen dat de verslechtering van deze habitats zich voortzet, of zelfs tot verlies van habitats zal leiden, moeten op korte termijn maatregelen worden genomen om de stikstofdepositie te reduceren tot onder het niveau van de KDW. Eiseressen wijzen in dit verband op het rapport ‘Herstelbaarheid van door stikstofdepositie aangetaste Natura 2000-habitattypen: een overzicht’ van Onderzoekcentrum B-Ware uit 2022. Eiseressen stellen voorts dat het college ten onrechte alleen de staat van instandhouding van het Natura 2000-gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek in zijn beoordeling heeft betrokken. Het college miskent dat de op te richten melkveestal ook voor een belangrijke depositietoename zorgt op andere nabijgelegen Natura 2000-gebieden, zoals Grevelingen, Voornes Duin en Solleveld & Kapittelduinen.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een dreigende verslechtering of verstoring met significante gevolgen van de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied. Hoewel de KDW van enkele habitattypen op een deel van de hexagonen van het Natura 2000-gebied nog steeds wordt overschreden, is de achtergronddepositie in het Natura 2000-gebied ten opzichte van de situatie ten tijde van vergunningverlening gedaald in de afgelopen jaren. Het college verwijst in dit verband naar bijlage E bij het bestreden besluit. Ook uit de natuurdoelanalyse (NDA) Duinen Goeree & Kwade Hoek van 14 maart 2022 volgt dat sprake is van een (structurele) verbetering en dat de verwachting is dat de instandhoudingsdoelstellingen worden gehaald.
8.2.
In het verweerschrift en ter zitting heeft het college hieraan toegevoegd dat uit de NDA en het onderzoeksrapport van het RIVM ‘Actualisatie AERIUS Calculator en Monitor 2022’ uit januari 2023 (het RIVM-rapport) blijkt dat sprake is van een dalende trend van het aantal overbelaste hexagonen in het Natura 2000-gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek en de andere door het project geraakte Natura 2000-gebieden. Deze onderzoeksrapporten zijn de meest recente wetenschappelijke inzichten over de omvang van de stikstofdepositie op de voor deze zaak relevante Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de habitats en de bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. In de NDA valt bijvoorbeeld te lezen dat voor de habitattypen H2130B en H2130C nog wel sprake is van enige overschrijding van de KDW, maar dat slechts op enkele hexagonen sprake is van een overbelasting. Voor de habitattypen H2130B en H2130C is dan ook de verwachting dat de instandhoudingsdoelstellingen worden gehaald. De verwijzing van eiseressen naar de gebiedsanalyse Duinen Goeree & Kwade Hoek is daarom achterhaald. In het verweerschrift en ter zitting heeft het college toegelicht dat de natuurvergunning ook betrekking heeft op het Natura 2000-gebied Grevelingen, maar dat de depositie op dat Natura 2000-gebied lager is dan op Natura 2000-gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek. De argumenten die gelden voor het Natura 2000-gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek gelden daarom ook voor de (lagere) depositie die door uitvoering van het project plaatsvindt op het Natura 2000-gebied Grevelingen.
8.3.
Met betrekking tot de beroepsgrond dat het college ten onrechte alleen is ingegaan op de staat van instandhouding van het Natura 2000-gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek en niet op die van de andere nabijgelegen Natura 2000-gebieden, overweegt de rechtbank als volgt. Voor deze nieuwe beroepsgrond geldt dat bij hernieuwde besluitvorming na een eerdere beroepsprocedure, geen nieuwe gronden kunnen worden aangevoerd. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht, tenzij het nieuwe besluit de partij in een nadeliger positie brengt. [5] Het bestreden besluit brengt eiseressen niet in een nadeliger positie ten opzichte van het besluit van 20 november 2020. Eiseressen hadden deze beroepsgrond reeds naar voren kunnen brengen tegen het besluit van 20 november 2020. De rechtbank laat deze beroepsgrond daarom inhoudelijk buiten bespreking.
8.4.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 [6] stelt de rechtbank voorop dat het enkele feit dat de KDW wordt overschreden niet hoeft te betekenen dat sprake is van een dreigende verslechtering of significante verstoring van natuurwaarden. De mate en duur van de overschrijding zijn wel belangrijke indicatoren bij de beoordeling of maatregelen nodig zijn voor het behoud en het voorkomen van verslechtering van stikstofgevoelige natuurwaarden. Als in een gebied sprake is van een ongunstige staat van instandhouding en een forse, nog jarenlang voortdurende overschrijding van de KDW, zal eerder sprake zijn van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of voorkomen van verslechtering dan in een gebied waar zeker is dat de stikstofbelasting zodanig zal afnemen dat overschrijding binnen een afzienbare termijn de KDW nadert.
8.5.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat geen sprake is van een dreigende verslechtering of verstoring met significante gevolgen van de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied heeft het college in de eerste plaats verwezen naar bijlage E bij het bestreden besluit. Aan de hand van de door het college en de gemachtigde van vergunninghoudster ter zitting gegeven toelichting, stelt de rechtbank vast dat deze bijlage een schermafbeelding van de Aerius-monitor-versie uit 2021 is met als gekozen zichtjaar 2019, waarin voor het Natura 2000-gebied de mate van stikstofbelasting ten opzichte van de KDW wordt weergegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze schermafbeelding niet worden afgeleid dat geen sprake is een dreigende verslechtering of verstoring met significante gevolgen van de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied. Niet alleen kan uit deze schermafbeelding niet worden afgeleid op welke habitattypen deze betrekking heeft, ook wordt hierin alleen de mate van stikstofbelasting in 2019 weergegeven, terwijl het bestreden besluit dateert van 20 februari 2023. De situatie in 2019 wordt niet afgezet tegen de situatie op een eerder of later moment. Bovendien blijkt uit deze schermafbeelding dat op een groot aantal hexagonen in 2019 nog steeds sprake was van een lichte, matige of sterke overbelasting.
8.6.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat geen sprake is van een dreigende verslechtering of verstoring met significante gevolgen van de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied heeft het college voorts verwezen naar de NDA en het RIVM-rapport.
8.7.
Op 13 juli 2023 heeft de Ecologische Autoriteit een advies uitgebracht over de NDA. Op pagina 2 van dat advies is het volgende overwogen:
“Alles overziend, geeft de natuurdoelanalyse voor gebied Duinen Goeree en Kwade Hoek nog onvoldoende inzicht welke condities nodig zijn om de natuurdoelen te bereiken en te behouden en welke maatregelen daarvoor nodig zijn. De conclusies in de NDA zijn daardoor te sterk gebaseerd op de interpretatie van een beperkt aantal gegevens. Ook is informatie over de (actuele) depositie van stikstof op het gebied buiten beschouwing gelaten. Als uitgangspunt voor de effectiviteit van maatregelen wordt gesteld dat er een reducering van stikstofdepositie optreedt tot onder de KDW. Er is echter nog geen zicht op daadwerkelijke borging van stikstofpakketten die moeten gaan leiden tot een reducering in 2030 of 2035. Het hanteren van het gestelde uitgangspunt heeft tot gevolg dat een goed beeld van de opgave ontbreekt, net als een eenduidig beeld van de op te lossen knelpunten. De Ecologische Autoriteit wijst erop dat verslechtering van habitattypen niet uit te sluiten is omdat, vanwege het ontbreken van de benodigde dynamiek en door de influx van stikstof uit lucht en water, de bodem steeds verder achteruit zal gaan (door b.v. effecten van lage zuurgraad op bodemleven), tot een niveau dat intensief beheer geen zin meer heeft. Het is daarom zinvol om ook de situatie in beeld te brengen, dat alle maatregelen getroffen worden maar dat onzekere stikstofmaatregelen niet meegenomen worden.”
8.8.
Nu de Ecologische Autoriteit concludeert dat verslechtering van habitattypen in het betrokken Natura 2000-gebied niet is uit te sluiten, zelfs tot een niveau dat intensief beheer geen zin meer heeft, kan aan de NDA niet de waarde worden toegekend die het college daaraan toegekend zou willen zien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ter onderbouwing van zijn standpunt daarom niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de NDA. De rechtbank overweegt verder dat het college er in het bestreden besluit vanuit gaat dat de KDW nog slechts op enkele hexagonen van het Natura 2000-gebied wordt overschreden, maar dat uit het overgelegde RIVM-rapport blijkt dat in 2022 nog steeds op 450 van de 1431 hexagonen sprake was van een (naderende) overschrijding van de KDW. Weliswaar blijkt uit het RIVM-rapport ook dat de stikstofdepositie in 2022 is gedaald ten opzichte van 2021, maar uit dat enkele gegeven kan niet worden afgeleid (en dat is door het college ook niet nader onderbouwd) dat de bestaande stikstofoverbelasting binnen afzienbare termijn zodanig verder zal afnemen dat geen sprake meer is van een dreigende verslechtering of significante verstoring van natuurwaarden.
8.9.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat uit de door het college overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat geen sprake is van een dreigende verslechtering of verstoring met significante gevolgen van de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied. Het betoogt van eiseressen slaagt.
Intrekken passende maatregel?
9. Eiseressen voeren aan dat het intrekken van de natuurvergunning als een passende maatregel is aan te merken. Volgens eiseressen miskent het college dat vrijwel alle deposities worden veroorzaakt door relatief lage deposities. De essentie van het stikstofprobleem is de cumulatie van talloze stikstofbronnen. Daarbij komt dat met het intrekken van de natuurvergunning meer deposities zijn gemoeid dan alleen die als gevolg van stalgebouw 2. Het totaal van de betrokken bedrijfsdeposities, waaronder ook die als gevolg van mestopslag en het uitrijden van de koeienmest, bedraagt volgens eiseressen meer dan 10 mol/ha/jaar.
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het intrekken van de natuurvergunning geen passende maatregel is, omdat deze niet tot een aantoonbare verbetering van de betrokken Natura 2000-gebieden kan leiden. Het effect van de door het project veroorzaakte toename van stikstofdepositie van maximaal 1,87 mol/ha/jaar is zo gering dat intrekking van de natuurvergunning niet tot een meetbare verandering van de kwaliteit van de natuur kan leiden. Er dient geen rekening te worden gehouden met de totale betrokken bedrijfsdeposities, omdat het intrekkingsverzoek betrekking heeft op de natuurvergunning van 4 november 20016 en niet op eerder verleende toestemmingen. Volgens het college blijkt uit de NDA ook dat verdroging en eutrofiëring van fosfaten en stikstofverbindingen optreedt ten gevolge van de drinkwaterproductie in de Middel- en Oostduinen. Dat gebied betreft ook de gedeelten van het Natura 2000-gebied waar sprake is van een (sterke) overbelasting. Het project waarvoor vergunning is verleend is dus niet de oorzaak van de overbelasting. Het intrekken van de vergunning zou op zichzelf dus niet leiden tot een verbetering.
9.2.
In de uitspraak van 17 februari 2022 heeft de rechtbank reeds overwogen dat partijen het weliswaar niet eens zijn over de exacte omvang van de stikstofdepositie, maar dat niet in geschil is dat de vergunde activiteit leidt tot een toename van stikstofdepositie op het habitattype grijze duinen in het Natura 2000-gebied. Daarom moeten passende maatregelen worden getroffen om verslechtering of significante verstoring van deze habitattypen te voorkomen. In die uitspraak heeft de rechtbank voorts overwogen dat de intrekking of wijziging van natuurvergunningen voor activiteiten die bijdragen aan die verslechtering, ook indien de vergunde activiteit slechts leidt tot een relatief geringe bijdrage aan de stikstofdepositie, een passende maatregel is.
9.3.
Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 februari 2022. Voor de gronden waarover de rechtbank in die uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud al een oordeel heeft gegeven, geldt dat dit oordeel in rechte is komen vast te staan. Dat volgt uit de rechtspraak van de Afdeling over de zogenoemde Brummen-leer. [7] Dit betekent dat in beroep tegen het bestreden besluit van de juistheid van dit eerder door de rechtbank gegeven oordeel moet worden uitgegaan. Tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, kan van dit oordeel dan ook niet worden teruggekomen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de intrekking van de natuurvergunning is te beschouwen als een passende maatregel.
Andere passende maatregelen
10. In de eerdere beroepsprocedure tegen het toen voorliggende besluit van 20 november 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college onvoldoende inzichtelijk had gemaakt welke andere passende maatregelen dan de intrekking of wijziging van de natuurvergunning zouden worden ingezet, waardoor dat besluit gebrekkig was gemotiveerd.
10.1.
Eiseressen betogen dat het college nog steeds niet heeft aangetoond dat de noodzakelijke reductie kan worden gerealiseerd zonder dat de natuurvergunning wordt ingetrokken. De NDA is geen beleidsplan waarin concrete en vaststaande maatregelen worden gesteld die de noodzakelijke depositiereductie zeker stellen. Het college heeft voorts niet onderbouwd dat de beoogde aanpassing van het stalsysteem van vergunninghoudster tot een stikstofreductie zal leiden. Eiseressen wijzen in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2022. [8]
10.2.
In het bestreden besluit heeft het college erop gewezen dat in de NDA onderzoeksmaatregelen zijn opgenomen die in de nabije toekomst, althans in een periode passend bij de, geïntensiveerde, (landelijke) doelstellingen inzake stikstofreductie tot de uitvoering van gerichte maatregelen zullen leiden die bijdragen aan een verbetering van de instandhoudingsdoelstellingen waar dat nodig is. Daarnaast heeft het college erop gewezen dat vergunninghoudster een vergunning heeft aangevraagd voor een aanpassing van zijn stalsysteem die bijdraagt aan de stikstofreductie. Als positief op de aanvraag wordt beslist, volgt daaruit dat het aangepaste stalsysteem een passende maatregel is die direct effectief is na ingebruikneming ervan. In het verweerschrift heeft het college hieraan toegevoegd dat er zowel op nationaal als provinciaal niveau maatregelen worden getroffen dan wel voorbereid die gericht zijn op het verlagen van stikstofdeposities en het robuust(er) maken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Het college noemt in het bijzonder de landelijke aanpak piekbelasting waarbij agrarische ondernemers die veel stikstof uitstoten in de buurt van een Natura 2000-gebied hun onderneming kunnen staken door gebruik te maken van een eenmalige financiële beëindigingsregeling.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college niet aannemelijk en inzichtelijk gemaakt met welke maatregelen uitvoering wordt of zal worden gegeven aan de noodzakelijke daling van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied binnen een afzienbare termijn. De enkele verwijzing naar de NDA is daartoe onvoldoende, nu daarin weliswaar onderzoeksmaatregelen worden genoemd, maar het nog onduidelijk is op welke wijze en in welke mate de daaruit voortkomende toekomstige maatregelen zullen bijdragen aan de noodzakelijke daling van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied. Het college heeft ook niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre het beoogde nieuwe stalsysteem, voor zover dit al wordt vergund, zal bijdragen aan die noodzakelijke daling. Dit geldt ook voor de verwijzing naar de piekbelastersaanpak. Nog daargelaten dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat sprake is van piekbelasters in de nabijheid van het Natura 2000-gebied, gaat deze aanpak uit van een vrijwillige deelname en is de daaruit te verwachten bijdrage daarom onzeker. Ten slotte heeft het college in algemene zin nog gewezen op landelijke en provinciale maatregelen zonder deze nader te specificeren. De rechtbank concludeert dan ook dat het college niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om uit te leggen welke passende maatregelen worden getroffen in plaats van het intrekken of wijzigen van de natuurvergunning, binnen welk tijdpad deze maatregelen worden uitgevoerd en wanneer verwacht wordt dat deze effectief zijn
.Het betoog van eiseressen slaagt.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank heeft in de uitspraak van 17 februari 2022 het toen voorliggende besluit van 20 november 2020 op basis van motiveringsgebreken vernietigd. Gelet op rechtsoverwegingen 8.9 en 10.3 van de onderhavige uitspraak kent het thans bestreden besluit nog steeds motiveringsgebreken. Dat betekent dat het beroep wederom gegrond is en dat het bestreden besluit vanwege die gebreken vernietigd zal worden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit – gezien de aard van de geconstateerde gebreken – naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het college zal daarom een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal het college daarom opdragen om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
13. Omdat het beroep gegrond is, wordt het college veroordeeld in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseressen te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, voorzitter, en mr. J. Schaaf en mr. A.J. Eertink, leden, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Uitspraak van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71 (Logtsebaan).
4.Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
5.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:789.
6.ECLI:NL:RVS:2019:1603, r.o. 16.6.
7.Zie de uitspraak van 6 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI0801, r.o. 2.3.