ECLI:NL:RBDHA:2024:8698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL23.39914
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis en feitelijke gezinsbanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Eritrese vrouw die momenteel in Ethiopië verblijft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar vader, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag was eerder afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij een duurzame en exclusieve relatie had met haar vader, die gelijk te stellen was aan een huwelijk, en dat er hechte persoonlijke banden bestonden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de relatie tussen eiseres en referent niet als een met een huwelijk gelijk te stellen relatie kan worden beschouwd, en dat de feitelijke gezinsband niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank heeft de eerdere afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris bevestigd en het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39914

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij [referent] (referent) in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 28 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, referent, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2000 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Zij verblijft momenteel in Ethiopië. Eiseres wenst verblijf in Nederland bij haar vader, referent. Referent is op 4 mei 2015 Nederland ingereisd. Hij heeft sinds 19 juni 2017 een verblijfsvergunning asiel.
2. Op 12 september 2017 heeft referent een aanvraag voor een mvv in het kader van nareis ingediend voor eiseres. Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit afgewezen. Bij het besluit op bezwaar van 26 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 april 2021 het beroep hiertegen ongegrond verklaard. De Afdeling [1] heeft op 3 mei 2022 de uitspraak van de rechtbank en het besluit op bezwaar vernietigd, omdat ten onrechte het ontbreken van een geboorteakte was tegengeworpen als argument om de identiteit van eiseres niet te volgen en omdat niet goed was gemotiveerd dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet aannemelijk is. Daarbij was ook ten onrechte afgezien van het horen van eiseres in bezwaar. [2] Ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2022 heeft verweerder eiseres en referent gehoord op hun bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder neemt nu de gestelde identiteit van eiseres aan, ondanks het ontbreken van identificerende documenten. Ook de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent is nog altijd niet aangetoond met documenten. Uit het interview met eiseres en de hoorzitting is gebleken dat er buiten de door eiseres overgelegde kopie van een doopakte geen familierechtelijke documenten zijn. Verweerder heeft echter geen DNA-onderzoek aangeboden, omdat hij vindt dat eiseres de feitelijke gezinsband met referent niet aannemelijk heeft gemaakt.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft volgens haar ten onrechte overwogen dat zij haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft ook ten onrechte overwogen dat de feitelijke gezinsband niet aannemelijk is gemaakt. Eiseres vindt dat zij is geboren uit een duurzame en exclusieve relatie die gelijk te stellen is met een huwelijk. Er zijn over een langere periode meerdere kinderen geboren uit deze relatie. De relatie van referent met de moeder van eiseres hield stand ondanks de langdurige dienstplicht van referent, en zelfs nog enige tijd nadat referent met een andere vrouw was getrouwd. Ook ondersteunde referent de moeder van eiseres op financieel gebied en was referent betrokken bij de opvoeding en verzorging van eiseres. Hij bezocht haar tijdens de momenten waarop hij verlof had. Als gevolg van de dienstplicht en detentie kon hij niet op een andere wijze invulling geven aan de feitelijke gezinsband. Referent heeft de aanvraag pas in 2017 kunnen indienen, omdat hij niet eerder over een zelfstandige verblijfsvergunning asiel beschikte. Daarnaast is het de laatste jaren makkelijker om contact te onderhouden, omdat eiseres in Ethiopië verblijft.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Om in aanmerking te komen voor een mvv moet worden voldaan aan de voorwaarden voor het beoogde verblijf. Een verblijfsvergunning asiel kan worden verleend aan een nareizend gezinslid van de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel is verleend (referent) indien het nareizend gezinslid op het tijdstip van de binnenkomst van de vreemdeling in Nederland behoorde tot zijn gezin. Met deze mogelijkheid geeft Nederland invulling aan het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM [3] en het recht op gezinshereniging zoals vastgelegd in de Gezinsherenigingsrichtlijn. [4] De IND [5] neemt daarbij aan dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin van de referent als er sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. [6] De IND neemt aan dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun uit een reëel huwelijk of (hiermee gelijk te stellen) niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige kinderen. Ook neemt de IND gezinsleven aan tussen een biologische vader en zijn minderjarig kind dat niet is geboren uit een reëel huwelijk of daarmee gelijk te stellen niet-huwelijkse relatie als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. [7]
6. Nu uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder eiseres wil volgen in de door haar gestelde identiteit, behoeft het beroep op dit punt geen nadere bespreking.
7. Niet in geschil is dat referent en de moeder van eiseres niet gehuwd zijn geweest. Referent is in 2002, twee jaar na de geboorte van eiseres, wel getrouwd met een andere vrouw. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat uit de verklaringen van referent en eiseres in bezwaar niet volgt dat de relatie van referent met de moeder van eiseres een aan een huwelijk gelijk te stellen relatie was. Referent heeft vaag verklaard over de aard en het verloop van deze relatie. Referent heeft niet samengewoond met de moeder van eiseres en verweerder heeft uit de verklaringen van referent kunnen afleiden dat beiden geen feitelijke invulling hebben gegeven aan hun relatie. De enkele gestelde duur van deze relatie maakt dan nog niet dat in dit geval een met een huwelijk gelijk te stellen relatie moet worden aangenomen. Ook de gestelde financiële ondersteuning door referent is hiervoor onvoldoende. Verweerder heeft voor de vraag naar het bestaan van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent dus terecht beoordeeld of tussen hen daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.
8. Verweerder heeft het bestaan van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en referent – terecht – beoordeeld naar de datum van de komst van referent naar Nederland, 4 mei 2015. Het gaat er immers om of op dat moment bestaand gezinsleven is verstoord door het gedwongen vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst. Dat referent zelf in het kader van nareis naar Nederland is gekomen is in zoverre dan ook niet relevant. Verder volgt uit het beleid van verweerder dat eventuele ontwikkelingen na het peilmoment niet kunnen afdoen aan het ontbreken van een feitelijke gezinsband op het peilmoment.
9. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat het niet aannemelijk is geworden dat op het moment van de komst van referent naar Nederland sprake was van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en referent. Zoals verweerder heeft vastgesteld, volgt uit de verklaringen van eiseres en referent dat ook zij nooit hebben samengewoond. Verweerder heeft verder uit de verklaringen van eiseres en referent kunnen afleiden dat referent nauwelijks betrokken is geweest bij de opvoeding en verzorging van eiseres en vóór zijn komst naar Nederland ook nauwelijks contact met haar heeft gehad. Uit de verklaringen van eiseres volgt dat pas na haar vertrek naar Ethiopië in 2016 sprake is van daadwerkelijk contact. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat referent zijn wens tot gezinshereniging met eiseres pas voor het eerst in september 2017 heeft geuit. Referent heeft hierover verklaard dat hij na de scheiding van zijn echtgenote in Nederland dacht dat het beter is dat zijn dochter Nederland komt.
10. Nu het bestaan van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent niet aannemelijk is geworden, is geen sprake van te beschermen gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
11. Verweerder heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Richtlijn 2003/86/EG.
5.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
6.Paragraaf C2/4.1.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.