ECLI:NL:RBDHA:2024:8697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvragen Venezolaanse gezin na eerdere afwijzing

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een Venezolaans gezin dat asiel heeft aangevraagd in Nederland. Het gezin, bestaande uit vijf leden, heeft op 16 juni 2022 asielaanvragen ingediend, die op 15 augustus 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn afgewezen. De rechtbank Groningen heeft deze afwijzing op 8 april 2024 bevestigd, en het hoger beroep bij de Raad van State is op 24 mei 2024 ongegrond verklaard. Op 17 mei 2024 zijn de verzoekers in bewaring gesteld, en op 28 mei 2024 stond hun uitzetting naar Venezuela gepland.

Op 22 mei 2024 hebben de verzoekers opvolgende asielaanvragen ingediend, die door de staatssecretaris op 24 mei 2024 niet-ontvankelijk zijn verklaard. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de door hen ingediende documenten relevant zijn voor hun asielaanvragen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers geen concrete aanknopingspunten hebben aangedragen die erop wijzen dat zij bij terugkeer naar Venezuela in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zullen staan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat de opvolgende asielaanvragen zijn ingediend om de uitzetting te vertragen of te verhinderen. De gronden van de verzoekers gaven geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22046

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker 1]

V-nummer [V-nummer 1]
[verzoeker 2]
V-nummer: [V-nummer 2]
[verzoeker 3]
V-nummer: [V-nummer 3]
[verzoeker 4]
V-nummer: [V-nummer 4]
[verzoeker 5]
V-nummer: [V-nummer 5]
samen: verzoekers
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Inleiding

1. Verzoekers hebben de Venezolaanse nationaliteit. Zij vormen samen een gezin. Op 16 juni 2022 hebben zij in Nederland asielaanvragen ingediend. Bij drie afzonderlijke besluiten van 15 augustus 2023 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen als ongegrond. In deze besluiten is eveneens bepaald dat verzoekers moeten terugkeren naar Venezuela. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 8 april 2024 de door verzoekers ingestelde beroepen daartegen ongegrond verklaard. [1] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 24 mei 2024 de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van verzoekers ongegrond verklaard. [2]
2. Verzoekers zijn op 17 mei 2024 in bewaring gesteld. Verweerder heeft in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aan verzoekers meegedeeld dat zij op 28 mei 2024 worden uitgezet naar Venezuela.
3. Verzoekers hebben op 22 mei 2024 opvolgende asielaanvragen ingediend. Bij het indienen van de aanvragen hebben zij vier documenten overgelegd. Het gaat om de volgende documenten:
  • een internetartikel over de gang van zaken na de gedwongen terugkeer naar Venezuela van een groep van 200 afgewezen asielzoekers uit IJsland;
  • een internetartikel over een voorstel van de president van Venezuela tot wijziging van de grondwet;
  • een handgeschreven dreigbrief;
  • een kopie van een aangifte.
4. Bij besluit van 24 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvragen niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder overweegt dat de door verzoekers ingediende documenten niet in de eerste asielprocedure zijn ingebracht en om die reden nieuwe elementen zijn, maar dat deze nieuwe elementen niet relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvragen. Daarnaast besluit verweerder de uitzetting niet achterwege te laten op grond van artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). In dat verband overweegt hij dat de opvolgende asielaanvragen uitsluitend zijn ingediend om de uitzetting naar Venezuela te vertragen of te verhinderen.
5. Verzoekers hebben op 24 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van hun uitzetting.
6. Verweerder heeft op 26 mei 2024 een verweerschrift ingediend.
7. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Standpunten van verzoekers en verweerder

8. Verzoekers vragen aan de voorzieningenrechter om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen zodat zij de beslissing op het bezwaar in Nederland mogen afwachten. Verzoekers menen dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat de door verzoekers ingediende documenten niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van hun asielaanvragen. De groep asielzoekers die uit IJsland zijn teruggekeerd, werden gedwongen een document te ondertekenen waarin staat dat zij het vaderland hebben verraden. De Venezolaanse autoriteiten zullen op de hoogte zijn van de gedwongen terugkeer van verzoekers. Verzoekers vrezen dat zij na terugkeer worden ondervraagd door de autoriteiten en ook een dergelijk document moeten ondertekenen. In combinatie met het wetsvoorstel van de president om personen die misdrijven van corruptie of landverraad hebben gepleegd levenslang te straffen, hangt verzoekers een bestraffing boven het hoofd bij terugkeer naar Venezuela.
9. Verweerder blijft bij zijn standpunt dat de door verzoekers overgelegde documenten niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de asielaanvragen. Hij stelt dat het bezwaar van verzoekers geen redelijke kans van slagen heeft.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

10. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 26 januari 2022, [3] volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) in de zaak [naam] tegen Nederland van 10 juni 2021, [4] dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen uit twee stappen bestaat. Stap 1 is de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen. Fase 1 is het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn die door de vreemdeling zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Elementen of bevindingen zijn nieuw wanneer die niet zijn onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt verweerder toe aan fase 2. Fase 2 is het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Als aan beide, afzonderlijke, ontvankelijkheidsvereisten van fase 1 en fase 2 is voldaan moet verweerder overgaan tot stap 2. Deze stap houdt in dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt.
11. Het is niet in geschil dat de door verzoekers bij hun opvolgende asielaanvragen ingediende documenten niet eerder zijn betrokken door verweerder in de vorige asielprocedure. Er is dan ook voldaan aan fase 1 van stap 1. Tussen partijen staat in wezen ter discussie of deze documenten de kans aanzienlijk groter maken voor verzoekers om in aanmerking te komen voor internationale bescherming.
12. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij hetzelfde zullen meemaken als de groep van 200 IJslandse asielzoekers. Verzoekers hebben geen concrete aanknopingspunten aangedragen voor de conclusie dat de Venezolaanse autoriteiten iedere burger die terugkeert uit het buitenland ondervragen en vervolgens dwingen om verklaringen te ondertekenen waarin staat dat zij het land hebben verraden. Het overleggen van één internetartikel over een groep van 200 IJslandse asielzoekers is daartoe onvoldoende. Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat verzoekers eerder Venezuela op legale wijze hebben verlaten en zij nu terugkeren met geldige Venezolaanse paspoorten. Daarbij mag worden afgegaan op verweerders verzekering dat hij geen informatie verstrekt aan de Venezolaanse autoriteiten over het feit dat verzoekers asielaanvragen in Nederland hebben ingediend. De stelling van verzoekers dat de Venezolaanse autoriteiten zullen weten dat het om een gedwongen uitzetting gaat, is niet onderbouwd. Verzoekers hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt zij bij terugkeer naar Venezuela in de negatieve belangstelling zullen staan van de autoriteiten en gedwongen zullen worden om verklaringen te ondertekenen waardoor zij als landverraders worden aangemerkt.
13. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat verzoekers na terugkeer als landverraders worden gezien, heeft verweerder eveneens kunnen concluderen dat het internetartikel over het voorstel tot wijziging van de Grondwet niet relevant is voor de beoordeling van de asielaanvragen. De mogelijke bestraffingen gelden immers alleen voor corruptie en landverraders. Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat in het internetartikel slechts wordt gesproken over een voorstel tot wijziging van de grondwet. Dit betreft dus een onzekere toekomstige gebeurtenis, waarvan op voorhand niet vaststaat of deze bestraffingen ook gelden voor burgers die in het buitenland asiel hebben aangevraagd.
14. Over de dreigbrief heeft verweerder terecht overwogen dat deze ongedateerd is, dat de namen van verzoekers niet worden genoemd en dat de bron onbekend is. Verzoekers hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de dreigbrief voor hen is bedoeld. Over de aangifte overweegt verweerder terecht dat dit een kopie betreft, dat deze dateert van september 2023 en door een derde is gedaan. Gelet op deze feiten heeft verweerder terecht overwogen dat ook deze documenten niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de asielaanvragen. Bovendien heeft verweerder terecht opgemerkt dat het asielrelaas van verzoekers geloofwaardig is geacht in de eerste asielprocedure, maar dat de in Venezuela ondervonden problemen onvoldoende zwaarwegend bleken. Gelet op de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2024, staat deze overweging in rechte vast. Een verdere onderbouwing van dit specifieke onderdeel van het asielrelaas kan dan ook niet bijdragen aan het aanzienlijk vergroten van de kans op internationale bescherming voor verzoekers.
15. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat met het overleggen van de vier nieuwe documenten de kans niet aanzienlijk wordt vergroot voor verzoekers om in aanmerking te komen voor internationale bescherming. Er wordt dus niet voldaan aan fase 2 van stap 1 als bedoeld in het arrest [naam] Verweerder heeft terecht de asielaanvragen van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard.
16. Hoewel het verzoekers vrij stond om op ieder moment nieuwe asielaanvragen in te dienen, heeft verweerder terecht besloten om de uitzetting van verzoekers naar Venezuela niet achterwege te laten. In dat verband is allereerst van belang dat verweerder terecht heeft overwogen dat de door verzoekers ingediende documenten niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van hun asielaanvragen. Ook is van belang dat de asielaanvragen zes dagen voor de feitelijke uitzetting zijn ingediend en nadat verzoekers in vreemdelingenbewaring zijn gesteld. Verweerder heeft gelet op deze feiten en omstandigheden terecht geconcludeerd dat de asielaanvragen uitsluitend zijn ingediend om de feitelijke uitzetting te vertragen of te verhinderen.
17. De gronden geven geen aanleiding voor twijfel over de juistheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
18. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 78 van de Vw ook op het bezwaar te beslissen. Nader onderzoek kan redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van het bezwaar en over de uitkomst van het bezwaar tegen het bestreden besluit bestaat geen enkele twijfel. De voorzieningenrechter verklaart daarom het bezwaar ongegrond.
19. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • verklaart het bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van verzoeker op 27 mei 2024 om 14:00 uur en aan de gemachtigde van verweerder op 27 mei 2024 om 14:02 uur.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.202402846/1/V1 en 202402846/2/V1.
4.ECLI:EU:C:2021:478.