ECLI:NL:RBDHA:2024:8689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.20384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Soedanese vreemdeling en de toepassing van lichter middelen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Soedanese vreemdeling. Eiser, geboren in 1999, heeft tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarbij hem de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. De rechtbank heeft het onderzoek op 28 mei 2024 gesloten. Eiser betwist dat de maatregel van bewaring conform artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit is uitgereikt, en stelt dat hij niet op de hoogte is gesteld van de redenen van zijn bewaring in een taal die hij verstaat. De rechtbank overweegt dat, hoewel eiser niet schriftelijk in een begrijpelijke taal is geïnformeerd, hij tijdens het gehoor met behulp van een tolk is geïnformeerd over de redenen van de bewaring en zijn recht op rechtsbijstand. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt, gezien het onttrekkingsrisico van eiser en de noodzaak van de maatregel. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De rechtbank wijst erop dat de informatieplicht van verweerder niet volledig is nageleefd, maar dit leidt niet tot een andere uitkomst in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20384

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 28 mei 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1999 en de Soedanese nationaliteit te hebben.
Uitreiking van de maatregel conform artikel 5.3. van het Vb [2]
2. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet conform artikel 5.3. van het Vb
is uitgereikt.
3. De Afdeling [3] heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [4] uiteengezet dat uit artikel
5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling
schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij
verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de
rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is
weliswaar bij de oplegging van de maatregel van bewaring met behulp van een tolk in een taal die hij verstaat, medegedeeld wat de reden is van de maatregel van bewaring, dat hij hiertegen in beroep kan gaan en dat hij recht heeft op kosteloze rechtsbijstand, maar dat is onvoldoende. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
4. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
5. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het
gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld en dat hij de mogelijkheid heeft om hiertegen in beroep te gaan. Verder is ook een mededeling gedaan dat hij recht heeft op kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat een significant onttrekkingsrisico is gegeven, gelet op de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Dit maakt dat het belang van verweerder zwaar weegt. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [5] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [6] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [7] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist zware gronden 3b, 3e en, zo begrijpt de rechtbank, 3k. Hiertoe voert hij aan dat hij eerder heeft meegewerkt aan zijn overdracht aan Spanje, waarbij hij ook telkens in de vertrekgesprekken heeft aangegeven mee te zullen werken. De periode waarin hij uit de macht van verweerder is geweest is dermate kort, namelijk vier dagen, om hem tegen te werpen dat hij met onbekend bestemming is vertrokken. Verder is het onjuist dat hij verkeerde gegevens heeft verstrekt in Nederland. In Spanje zijn de gegevens anders geregistreerd, waarbij in Spanje slechts een deel van zijn naam is geregistreerd en niet volledig. Spanje heeft eiser met de gegevens die hij alhier heeft verstrekt ook middels het claimakkoord geaccepteerd. Tot slot refereert eiser zich voor de overige gronden aan het oordeel van de rechtbank.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in ieder geval terecht de zware grond 3a en de lichte grond 4a aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Eiser beschikt niet over een nationaal paspoort of ander document voor grensoverschrijding. Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser niet heeft voldaan aan onder meer het vereiste dat volgt artikel 4.21 van het Vb. Deze zware en lichte grond tezamen zijn reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. [8] De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Zicht op overdracht binnen een redelijke termijn
9. Anders dan eiser stelt, volgt de rechtbank niet dat eiser op een later moment in bewaring had moeten stellen, omdat reeds een vluchtdatum voorhanden was. Uit artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening volgt dat de maatregel van bewaring zo kort mogelijk duurt en niet langer dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden totdat de overdracht is uitgevoerd. Dit volgt onder meer uit het arrest Amayry [9] en de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2020 [10] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat de duur van de maatregel van bewaring niet onredelijk lang duurt.
Lichter middel
10. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel is toegepast. Hij had in de gelegenheid moeten worden gesteld om op vrijwillige basis mee te werken aan zijn overdracht. Hij had al een meldplicht en werkte mee aan de vertrekgesprekken, waarin hij meermaals heeft aangegeven mee te willen werken aan zijn overdracht. Verder blijkt uit de stukken in het dossier niet dat hij eerder onrechtmatig in Nederland heeft verbleven.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, volgt een significant risico op onttrekking aan het toezicht. Verder is aan eiser eerder een lichter middel opgelegd, maar heeft dit niet geleid tot een overdracht naar Spanje. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Ambtshalve toets
12. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
5.Verordening (EU) nr. 604/2013.
6.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
7.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8.Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb.
9.HvJEU 13 september 2017, ECLI:EU:C:2017:675.
10.ABRvS 14 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2022:735.