ECLI:NL:RBDHA:2024:8643
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Einde tijdelijke bescherming op basis van Richtlijn 2001/55/EG en intrekking van het besluit
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die tijdelijk bescherming genoot op basis van de Richtlijn 2001/55/EG, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit opgeschort zouden worden totdat op het beroep was beslist. Echter, op 26 februari 2024 heeft de staatssecretaris het bestreden besluit ingetrokken, waardoor verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening heeft ingetrokken.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of verzoeker recht heeft op een vergoeding van de proceskosten. Volgens artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen. In dit geval heeft de staatssecretaris door het intrekken van het besluit tegemoetgekomen aan verzoeker, omdat hij nu een langer verblijfsrecht heeft. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker heeft bereikt wat hij wilde en heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875.
De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier N.A. D’Hoore, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals geregeld in artikel 8:75a van de Awb.