ECLI:NL:RBDHA:2024:8641

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL23.30469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde tijdelijke bescherming op grond van Richtlijn 2001/55/EG; beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. Y.E. Verkouter, had een verzoek ingediend om tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn 2001/55/EG. Dit verzoek werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen in een besluit van 30 augustus 2023. Tevens werd de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld. Op 22 september 2023 trok de staatssecretaris het besluit in, maar eiser besloot zijn beroep tegen het oorspronkelijke besluit te handhaven.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang meer was, aangezien het bestreden besluit door de staatssecretaris was ingetrokken. Eiser voerde aan dat hij nog belang had bij het beroep, maar de rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer die dit standpunt niet volgde.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang, maar veroordeelde de staatssecretaris wel in de proceskosten die eiser had gemaakt. De kosten werden vastgesteld op € 875, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier N.A. D’Hoore, en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30469

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In het besluit van 30 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn 2001/55/EG afgewezen. Daarnaast heeft verweerder besloten om de asielaanvraag van eiser buiten behandeling te stellen. Voor zover het besluit hierop ziet, alsmede op het daarin opgenomen terugkeerbesluit, heeft verweerder dit deel van het besluit bij schrijven van 22 september 2023 ingetrokken nu eiser nog een asielaanvraag heeft openstaan, waarop moet worden beslist.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het gehele bestreden besluit.
Bij brief van 14 maart 2024 heeft verweerder meegedeeld dat hij het bestreden besluit, voor zover dit besluit niet was ingetrokken op 22 september 2023 en ziet op de tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn 2001/55/EG, heeft ingetrokken.
Eiser heeft vervolgens meegedeeld dat hij het beroep handhaaft.
De rechtbank doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

1. Er kan op een beroep worden beslist zonder een zitting te houden als sprake is van een kennelijke uitkomst. Dat betekent dat de uitkomst op voorhand buiten redelijke twijfel staat. Dit staat in artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. Deze situatie doet zich hier voor gelet op het volgende.
2. Eiser voert aan dat hij nog een belang heeft bij het voortzetten van dit beroep, ondanks dat het gehele bestreden besluit waarop dit beroep betrekking heeft door verweerder is ingetrokken. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft echter in de uitspraak van 16 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5415, al geoordeeld dat dit niet kan worden gevolgd.
3. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang.
4. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:32, volgt dat het beroep op het moment van instellen terecht was. Daarom veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van
€ 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.