In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. Y.E. Verkouter, had een verzoek ingediend om tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn 2001/55/EG. Dit verzoek werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen in een besluit van 30 augustus 2023. Tevens werd de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld. Op 22 september 2023 trok de staatssecretaris het besluit in, maar eiser besloot zijn beroep tegen het oorspronkelijke besluit te handhaven.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang meer was, aangezien het bestreden besluit door de staatssecretaris was ingetrokken. Eiser voerde aan dat hij nog belang had bij het beroep, maar de rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer die dit standpunt niet volgde.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang, maar veroordeelde de staatssecretaris wel in de proceskosten die eiser had gemaakt. De kosten werden vastgesteld op € 875, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier N.A. D’Hoore, en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.