ECLI:NL:RBDHA:2024:8632

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.17354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Zwitserland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. De rechtbank heeft de zaak op 14 mei 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Zwitserland, dat dit verzoek heeft aanvaard. De staatssecretaris heeft geen reden gezien om van de overdracht af te zien, omdat er geen bewijs is dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen niet nakomt.

Eiser betoogt dat er een reëel risico bestaat op indirect refoulement en schending van zijn rechten in Zwitserland, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat er geen systeemfouten zijn in de asielprocedure in Zwitserland en dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er geen risico is op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er structurele tekortkomingen zijn in de bescherming die Zwitserland biedt aan asielzoekers.

De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 18 april 2024 waarbij de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening, [1] op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
3.1.
De staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien om van de overdracht van eiser aan Zwitserland af te zien. De staatssecretaris heeft overwogen dat niet is gebleken dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen niet nakomt en eiser daar een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. Ten aanzien van Zwitserland kan nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan.
Kan ten aanzien van Zwitserland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
4. Eiser betoogt dat Zwitserland niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet, waardoor een reëel risico bestaat op indirect refoulement en schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. Eiser betoogt dat er een verschil bestaat tussen Nederland en Zwitserland in het beschermingsbeleid ten aanzien van Algerijnse asielzoekers De Zwitserse autoriteiten beschouwen Algerije als een veilig land van herkomst, terwijl Nederland dat niet doet. Door enkel te stellen dat eiser kan klagen bij de Zwitserse autoriteiten over de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, is de staatssecretaris onvoldoende ingegaan op dit verschil in beschermingsbeleid. De staatssecretaris had nader moeten motiveren waarom het verschil in beschermingsbeleid niet leidt tot een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Verder heeft eiser al in de zienswijze aangevoerd dat sprake is van ernstig racisme en discriminatie tegen personen die afkomstig zijn uit Afrika. Dit structurele en systematische probleem is met landeninformatie onderbouwd. [3] De Zwitserse autoriteiten treden hier niet handhavend tegen op. De staatssecretaris heeft met de verwijzing naar een uitspraak van een lagere rechtbank niet een voldoende gemotiveerd standpunt ingenomen over de informatie die eiser heeft ingebracht, zoals bedoeld in het arrest M.S.S. [4] Ook op dit punt bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. [5] De staatssecretaris had ten minste inhoudelijk moeten reageren en de ingebrachte informatie moeten weerleggen. Daarbij bestaat, gelet op de ingebrachte informatie, voldoende aanleiding voor de staatssecretaris om nader onderzoek te doen. Verder heeft eiser geen rechtshulp en geen tolk in zijn eigen taal gekregen in het kader van zijn beroepsprocedure in Zwitserland. Ook deze omstandigheden zijn aanleiding om een nader onderzoek in te stellen naar de situatie in Zwitserland. Daarbij had de staatssecretaris objectieve landeninformatie moeten betrekken bij de beoordeling.
4.1.
De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Zwitserland. [6] Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 4 november 2020 bevestigd. [7] De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat niet is gebleken dat Zwitserland niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet waardoor sprake is van een reëel risico op (indirect) refoulement bij overdracht. Het betoog van eiser over discriminatie in Zwitserland, slaagt niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van structurele tekortkomingen die leiden tot een reëel risico op een schending van artikel 3 van het EVRM. Dit heeft de staatssecretaris voldoende en in lijn van het arrest M.S.S. gemotiveerd. In de besluitvorming overweegt de staatssecretaris namelijk dat de enkele verwijzing naar de drietal algemene bronnen, niet voldoende is om aan te nemen dat de Zwitserse autoriteiten hun internationale verplichtingen (tegenover eiser) niet nakomen. Hierbij worden de drie bronnen ook genoemd. Op de zitting heeft de staatssecretaris zijn standpunt nader toegelicht door te overwegen dat uit geen van de drie rapporten blijkt dat er sprake is van systeemfouten of dat er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een zorgwekkende situatie. Ook is gebleken noch onderbouwd door eiser, dat de Zwitserse autoriteiten geen bescherming bieden tegen behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris heeft zich daarbij niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, als eiser na overdracht problemen ondervindt, van welke aard dan ook, het op zijn weg ligt om hierover te klagen bij de (hogere) Zwitserse autoriteiten. Niet gebleken is dat zij eiser niet willen of kunnen helpen of dat klagen bij voorbaat zinloos is. De verklaringen van eiser over het gestelde gebrek aan rechtshulp, maken het oordeel ook niet anders. De omstandigheid dat de rechtsbijstand voor asielzoekers in Zwitserland anders is geregeld dan in Nederland maakt namelijk niet dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Bovendien mogen lidstaten in de beroepsprocedure kosteloze rechtsbijstand afhankelijk maken van de kans van slagen van het rechtsmiddel. [8] Verder heeft eiser niet onderbouwd dat hij problemen heeft ervaren tijdens zijn beroepsprocedure. Tot slot kan het betoog van eiser over het verschil in toelatings- en beschermingsbeleid niet slagen. Het Hof van Justitie heeft namelijk onlangs geoordeeld dat - kort gezegd - een rechter niet mag toetsen of indirect refoulement door een verschil in beschermingsbeleid aannemelijk is wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. [9] Nu de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen van Zwitserland, komt de rechtbank niet toe aan de toetsing van het verbod op refoulement.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL24.17355.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Eiser verwijst naar het International Report van Amnesty International 2022/2023, Switzerland: Violence and racism in asylum centres run by private security companies, van mei 2021 en Amnesty International Report 2022/23: The state of the world’s human rights en Report of the Working Group of Experts on People of African Descent on its mission to Switzerland, van 4 oktober 2022.
4.EHRM 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
5.In de zin van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 22 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16047.
7.ABRvS 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592.
8.Dit staat in artikel 20, derde lid van de Procedurerichtlijn. Zie ook: ABRvS 4 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1878 en ABRvS 2 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1334.
9.Vergelijk: HvJ EU 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.