ECLI:NL:RBDHA:2023:16047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.19873
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 7 juli 2023 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 4 september 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Zwitserland gedaan, dat is aanvaard. Eiser betoogt dat er een verschil in beschermingsbeleid bestaat tussen Nederland en Zwitserland, vooral voor Nigeriaanse lhbti-personen, en dat hij bij overdracht aan Zwitserland een risico loopt op indirect refoulement.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beschermingsbeleid van Zwitserland evident en fundamenteel verschilt van dat van Nederland. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij in Nederland wel bescherming zou krijgen en dat de rechter in Zwitserland hem niet zou beschermen tegen refoulement. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet heeft voldaan aan de bewijslast. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19873

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Volckmann),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak met zaaknummer NL23.19874, op 4 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor die asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
Loopt eiser bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico op indirect refoulement?
5. Eiser betoogt dat er een verschil in beschermingsbeleid bestaat tussen Nederland en Zwitserland ten aanzien van Nigeria. Eiser behoort tot de Nigeriaanse lhbti-gemeenschap, die door Nederland als risicogroep is aangewezen. Om die reden zou zijn asielaanvraag in Nederland inhoudelijk worden beoordeeld. In Zwitserland daarentegen wordt Nigeria in zijn geheel als veilig land van herkomst aangemerkt, wat betekent, zoals blijkt uit het AIDA-rapport uit 2023, dat zijn asielaanvraag zal worden afgewezen als ‘manifestly unfounded’. [2] Dit betekent volgens eiser dat er voor hem een verzwaarde bewijslast geldt bij het aantonen dat er een gegronde vrees bestaat op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Bij overdracht aan Zwitserland zal hij een risico lopen op indirect refoulement, aldus eiser.
5.1.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een verschil in beschermingsbeleid kan leiden tot een tekortkoming die een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest inhoudt. [3] De bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken, ligt bij de vreemdeling. Om aan de bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Daarnaast moet de vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit volgt dat niet alleen het bestuursorgaan, maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement, omdat de rechter het door de lidstaat gevoerde beleid niet afkeurt.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser – gelet op het hierboven geschetste toetsingskader – niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beschermingsbeleid van Zwitserland ten aanzien van Nigeria evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door Nederland wordt gevoerd. Eiser heeft ten eerste op geen enkele wijze onderbouwd dat het beschermingsbeleid in Zwitserland inhoudt dat op voorhand duidelijk is dat hij niet in aanmerking zal komen voor een asielvergunning. De enkele verwijzing naar het AIDA-rapport waaruit volgens eiser volgt dat asielaanvragen van mensen uit Nigeria worden afgewezen als ‘manifestly unfounded’ is daartoe onvoldoende. Bovendien heeft de staatssecretaris erop gewezen dat uit het AIDA-rapport, waar eiser naar verwijst, niet blijkt dat Zwitserland Nigeria als veilig land van herkomst beschouwt.
Ten tweede heeft eiser niet onderbouwd dat hij in Nederland in beginsel wel bescherming zou krijgen. Zijn enkele stelling dat hij behoort tot een in het Nederlandse beleid aangewezen risicogroep is daartoe namelijk onvoldoende. Ook in Nederland zou namelijk eerst moeten worden beoordeeld of geloofwaardig wordt geacht dat eiser behoort tot de risicogroep LHBTI.
5.3
Vervolgens overweegt de rechtbank ook dat eiser niet heeft onderbouwd dat de rechter in Zwitserland hem niet zal beschermen tegen een eventueel risico op refoulement. De staatssecretaris stelt zich daarom terecht op het standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Hij heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico loopt op indirect refoulement. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kan ten aanzien van Zwitserland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
6. Eiser betoogt dat als Nederland hem overdraagt aan Zwitserland het gevaar bestaat dat hij niet kan beschikken over een effectief rechtsmiddel. Om die reden zou volgens eiser niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kunnen worden uitgegaan. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van het VN-Comité tegen Foltering (CAT) van 9 december 2022, waarin het CAT oordeelde dat er in Zwitserland sprake was van een gebrek aan een effectief rechtsmiddel tegen een asielbesluit omdat de Zwitserse autoriteiten en rechtbanken waren tekortgeschoten in het verifiëren van de authenticiteit van de door de vreemdeling overgelegde documenten. Dit leverde strijd op met artikel 3 van het Verdrag tegen Foltering. [4] Daarnaast stelt eiser, met verwijzing naar het AIDA-rapport uit 2023, dat het Zwitserse systeem financiële obstakels kent om in beroep rechten te doen gelden. [5]
6.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel ten aanzien van Zwitserland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling bevestigd in haar uitspraak van 4 november 2020. [6] Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Zwitserland overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Zwitserland. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de staatssecretaris om te motiveren dat en waarom hij desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [7]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met de enkele verwijzing naar een uitspraak van het CAT en het AIDA-rapport uit 2023 onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Zwitserland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zwitserland heeft zich ten eerste met het claimakkoord verplicht om eisers asielverzoek inhoudelijk te behandelen. Zwitserland is partij bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en gebonden aan verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van Zwitserland om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd is met het verbod van refoulement. Eiser biedt geen concrete aanknopingspunten die aanleiding geven om hieraan te twijfelen. Hoewel uit de uitspraak van het CAT volgt dat Zwitserland in dat specifieke geval geen effectief rechtsmiddel bood, gaat het hier om de vaststelling van een gebrek in de asielprocedure in een individueel geval, waarbij het specifiek ging om de authenticiteit van overgelegde documenten. Niet is gebleken dat er structureel tekortkomingen bestaan. Bovendien is niet gebleken dat eiser zich bij voorkomende problemen niet kan wenden tot de daartoe bevoegde (hogere) Zwitserse autoriteiten. Wat betreft de financiële obstakels voor rechtsbijstand in beroep zijn moeilijkheden geïdentificeerd, maar daaruit volgt niet dat eiser hier per definitie mee te maken krijgt. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat het niet op voorhand vaststaat dat eiser in een beroepsprocedure terecht zal komen. Op zijn (opvolgende) asielaanvraag moet namelijk nog worden beslist. Het is dus nog onzeker of het voor eiser wel nodig is om een beroepsprocedure te voeren. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het heffen van griffierecht op zichzelf niet verboden is. De staatssecretaris heeft ook terecht gewezen op pagina 37 van het AIDA-rapport uit 2023 waaruit volgt dat beroepen ingediend door wettelijke vertegenwoordigers die werken voor de organisaties die door de State Secretariat for Migration (SEM) zijn gemandateerd, meestal niet een dergelijke betaling hoeven te doen. Er zijn dus uitzonderingscategorieën voor het betalen van griffierecht. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij hiertoe niet behoort. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.AIDA Country Report: Switzerland, 2022 Update, van juni 2023, p. 81.
3.ABRvS 6 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, r.o. 8.2 en 8.3.
4.Zaaknummer 972/2019, B.T.M. tegen Zwitserland.
5.AIDA Country Report: Switzerland, 2022 Update, van juni 2023.
6.Zie bv. ABRvS 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592, r.o. 5.4.
7.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4-4.1.