Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2024 in de zaak tussen
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser
de minister van Buitenlandse Zaken, de minister
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie en gevolgen
Beslissing
.
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 31 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf beoordeeld. Eiser had de aanvraag ingediend om zijn familie in Nederland te bezoeken, maar de minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Marokko. De rechtbank behandelt de zaak in het kader van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, en concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om Nederland tijdig te verlaten.
De rechtbank stelt vast dat de minister de aanvraag heeft afgewezen op 12 april 2023 en dat het bezwaar van eiser op 4 december 2023 eveneens ongegrond is verklaard. Eiser betoogt dat zijn hoorplicht is geschonden, omdat hij niet is gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelt echter dat de minister op goede gronden heeft afgezien van het horen, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiser heeft onvoldoende nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de minister hadden moeten doen twijfelen aan de afwijzing van de visumaanvraag.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiser onvoldoende sociale en economische binding met Marokko heeft aangetoond. Eiser is jong, ongehuwd en heeft geen kinderen, wat volgens de rechtbank betekent dat hij geen sterke binding heeft die zijn terugkeer naar Marokko zou waarborgen. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig zal terugkeren, en dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister.