ECLI:NL:RBDHA:2024:8570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
23/3922
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen omgevingsvergunning voor appartementen en bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eiseressen, [eiseres 1] B.V. en [eiseres 2] B.V., en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 28 april 2023 is verleend voor de bouw van 18 appartementen met een bedrijfsruimte en parkeergarage aan de Westduinweg in Den Haag. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft het bezwaar van [eiseres 2] B.V. niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet als belanghebbende werd beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Beheer B.V. geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit op bezwaar, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat de Groothandel via elektronische weg voldoende bereikbaar was. De rechtbank concludeert dat de enkele vermelding van het e-mailadres op het briefpapier niet voldoende is om aan te nemen dat de Groothandel kenbaar heeft gemaakt dat hij elektronisch bereikbaar is. Hierdoor kon de Groothandel niet worden verweten dat hij niet tijdig op de e-mail van het college heeft gereageerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het ook de mogelijkheid moet bieden aan de Groothandel om aan te tonen dat de vertegenwoordiger bevoegd is.

De rechtbank heeft beslist dat het beroep van [eiseres 2] B.V. niet-ontvankelijk is, terwijl het beroep van [eiseres 1] B.V. gegrond is. Het college moet het griffierecht aan de Groothandel vergoeden, maar er zijn geen proceskosten voor vergoeding vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3922

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres 1] B.V. en

[eiseres 2] B.V.,
uit [vestigingsplaats],
eiseressen
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder
(gemachtigde: mr. P. Yildirim).

Procesverloop

1. Op 28 april 2023 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van l8 appartementen met een bedrijfsruimte en parkeergarage, ter plaatse van de te slopen woningen en bedrijfspanden aan de Westduinweg 224 t/m 228 in Den Haag (het primaire besluit).
1.1.
Op 9 mei 2023 is bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit namens [bedrijfsnaam] B.V. (de Groothandel) en [eiseres 2] B.V. (de Beheer B.V.).
1.2.
Bij besluit van 2 juni 2023 heeft verweerder het door de Groothandel gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
1.3.
Bij besluit van 5 juni 2023 heeft verweerder het door de Beheer B.V. gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] namens eiseressen en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid van de Beheer B.V.
2. Uit artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), volgt dat uitsluitend belanghebbenden beroep kunnen instellen tegen het bestreden besluit. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of de Beheer B.V. belanghebbende is, zoals bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.
2.1.
De rechtbank zal het beroep, voor zover dit is ingesteld door de Beheer B.V., niet-ontvankelijk verklaren. De Beheer B.V. heeft geen beroep ingesteld tegen het aan haar gerichte besluit op bezwaar van 5 juni 2023, maar uitsluitend tegen het bestreden besluit. Het bestreden besluit is gericht aan de Groothandel en niet aan de Beheer B.V. Niet gebleken is dat de Beheer B.V. door het bestreden besluit wordt geraakt in een belang dat rechtstreeks bij dat besluit is betrokken. Dat betekent dat de Beheer B.V. geen belanghebbende is bij het bestreden besluit en hiertegen dus geen beroep kon instellen.
2.2.
In het navolgende zal de rechtbank het beroep van de Groothandel beoordelen.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit is het bezwaar van de Groothandel niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens verweerder niet is gebleken dat [naam] bevoegd was om namens de Groothandel een bezwaarschrift in te dienen. In een op 11 mei 2023 per e-mail verzonden brief is de Groothandel in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken aan verweerder duidelijk te maken dat het bezwaarschrift op de juiste wijze is ondertekend. Van deze herstelmogelijkheid is geen gebruik gemaakt.
Het beroep
4. De Groothandel betoogt dat het hem niet kan worden verweten dat hij niet heeft gereageerd op de e-mail van 11 mei 2023, omdat hij deze e-mail heeft gemist.
Heeft de Groothandel kenbaar gemaakt dat hij via de elektronische weg bereikbaar is?
5. In artikel 2:14, eerste lid, van de Awb staat dat een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch kan verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen, [1] kan het kenbaar maken in de zin van artikel 2:14 van de Awb zowel impliciet als expliciet geschieden.
6. De rechtbank is van oordeel dat het college er in dit geval ten onrechte van uit is gegaan dat de Groothandel via elektronische weg voldoende bereikbaar was. De Groothandel heeft dat niet expliciet kenbaar gemaakt. Uit de gegeven omstandigheden kan evenmin worden afgeleid dat de Groothandel dit impliciet kenbaar heeft gemaakt. De enkele weergave van het e-mailadres van de Groothandel op het briefpapier waarop het bezwaarschrift is afgedrukt, is hiervoor onvoldoende. Dat de Groothandel anderszins aan verweerder heeft laten blijken ermee akkoord te zijn dat berichten uitsluitend langs elektronische weg zouden worden toegestuurd, is de rechtbank niet gebleken. Dit brengt mee dat de brief waarin de Groothandel is verzocht om binnen twee weken duidelijkheid te bieden over de bevoegdheid van [naam] om de Groothandel te vertegenwoordigen, ten onrechte uitsluitend per e-mail is verstuurd. Dit betekent dat de Groothandel niet kan worden tegengeworpen dat hij de gevraagde informatie niet (tijdig) bij verweerder heeft ingediend. Onder deze omstandigheden mocht verweerder het bezwaar niet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. Het bestreden besluit is niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep, voor zover ingesteld door de Beheer B.V., is niet-ontvankelijk. Het
beroep, voor zover ingesteld door de Groothandel, is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken. Verweerder zal – als hierover nog twijfel resteert – alvorens opnieuw een besluit op het bezwaar van de Groothandel te nemen, de Groothandel alsnog een termijn moeten gunnen om aan te tonen dat [naam] bevoegd is om de Groothandel te vertegenwoordigen.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan de Groothandel vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [eiseres 2] B.V., niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [eiseres 1]
B.V., gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 juni 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan [eiseres 1]
B.V. vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Ciftci-Ibis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:810 en 18 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3781.