ECLI:NL:RBDHA:2024:8541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
23/6712
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing rijbewijs en verplichting tot onderzoek naar rijgeschiktheid na rijden onder invloed van drugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de schorsing van het rijbewijs van eiser en de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid. Eiser, die op 12 februari 2023 betrokken was bij een verkeersongeval, werd door de politie verdacht van rijden onder invloed van drugs. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), terecht had besloten tot schorsing van het rijbewijs en de verplichting tot onderzoek, op basis van de bevindingen van de politie en de resultaten van de afgenomen tests. Eiser betwistte de juistheid van de processen-verbaal en stelde dat hij niet de bestuurder was, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat hij onder invloed van drugs had gereden. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6712

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.W. Berendse-de Gruijl),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. van Dongen).

Inleiding

1. Met het primaire besluit van 14 maart 2023 heeft verweerder de geldigheid van het rijbewijs van eiser geschorst en hem verplicht mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid.
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. [naam] (de vriendin van eiser) is op de zitting verschenen als getuige en als zodanig door de rechtbank beëdigd en gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft een mededeling ontvangen van de Politie Eenheid Rotterdam-Rijnmond (de politie) aangaande een verkeersincident dat op 12 februari 2023 heeft plaatsgevonden. [1] Uit het proces-verbaal van 12 februari 2023 blijkt dat eiser die dag vermoedelijk onder invloed van drugs betrokken was bij een verkeersongeval. Verweerder vermoedt op basis hiervan dat eiser als houder van een geldig rijbewijs niet voldoet aan de eisen van geschiktheid. Verweerder heeft eiser daarom verplicht mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid en in het bijzonder naar zijn drugsgebruik. [2] De geldigheid van het rijbewijs van eiser is geschorst in ieder geval tot de uitslag van het onderzoek. [3]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met de schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs en de oplegging van het onderzoek naar zijn geschiktheid. Hij betwist dat hij op 12 februari 2023 onder invloed van drugs een auto heeft bestuurd. Hij erkent die dag drugs te hebben gebruikt en onder invloed te zijn geweest, maar stelt dat [naam] de auto heeft bestuurd. Hijzelf heeft plaatsgenomen op de bijrijdersstoel. Dit blijkt ook uit een Whatsapp-gesprek dat zij een dag later met elkaar hebben gevoerd. Verder stelt eiser dat hij een van de politieagenten ter plaatse herkende als zijnde de politieagent die hem had aangehouden bij een eerder incident op 17 juni 2022. Toen een andere politieagent eiser de vraag stelde of hij de bestuurder van de auto was, zou deze politieagent daarop hebben geantwoord: ‘natuurlijk heeft hij gereden, want de vorige keer reed hij ook al onder invloed’. Dat hijzelf tegenover de politie zou hebben verklaard dat hij de auto bestuurde, is onjuist. Als hij dat al zou hebben gedaan, was dat omdat hij tijdens het verhoor nog onder invloed was van drugs. In dat geval moet zijn verklaring onbetrouwbaar worden geacht. Verder vormt drugsgebruik geen essentieel onderdeel van zijn leven en is er dus geen sprake van drugsmisbruik. Dit is erkend door de psycholoog die het door verweerder opgelegde onderzoek naar zijn geschiktheid leidde. Tot slot wijst eiser erop dat verweerder geen verdere maatregelen heeft genomen naar aanleiding van de mededeling over het incident van 17 juni 2022. Hieruit kan worden opgemaakt dat het door verweerder verplichte onderzoek onnodig en onterecht is geweest.
Wat zijn de regels?
4. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid is een bestuursrechtelijke maatregel. De wetgever vindt het ter bevordering van de verkeersveiligheid noodzakelijk om deelname aan een dergelijk onderzoek in bepaalde gevallen te kunnen afdwingen, los van een eventuele strafrechtelijke procedure. In een bestuursrechtelijke procedure als deze gelden andere bewijsregels dan in een strafrechtelijke procedure. [4] Voor het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid is het voldoende dat het op basis van de geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de betrokkene onder invloed als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden. [5]
6. Ten aanzien van de stelling van eiser dat er geen sprake is van drugsmisbruik en dit ook zou zijn erkend door de psycholoog die het door verweerder opgelegde onderzoek leidde, overweegt de rechtbank het volgende. In deze procedure staat de vraag centraal of verweerder terecht heeft besloten tot de schorsing van het rijbewijs van eiser en de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid. Zoals in voorgaande rechtsoverweging al is overwogen, is het daartoe voldoende indien op basis van de geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat eiser onder invloed als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden. De rechtbank zal de beroepsgronden van eiser dan ook uitsluitend binnen dat kader beoordelen.
7. De politie heeft verweerder een mededeling rijvaardigheid en rijgeschiktheid gestuurd naar aanleiding van een incident in de middag van 12 februari 2023. Volgens de politie was eiser als bestuurder van een personenauto die dag betrokken bij een verkeersongeval, waarbij zijn voertuig op de snelweg tegen de vangrail is gereden en tot stilstand is gekomen. De politie heeft ter plaatse bij eiser een speekseltest afgenomen, die een indicatie gaf voor de stof cocaïne. Ook werd een Psychomotorische test afgenomen, hetgeen leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994). Verder bleek uit de uitslag van het bloedonderzoek dat de stof GHB bij eiser is aangetroffen, met een waarde van 120 microgram per liter bloed.
8. Eiser betwist niet de juistheid van bovenstaande testresultaten en erkent in de middag van 12 februari 2023 onder invloed te zijn geweest van drugs. Eiser ontkent echter dat hij onder invloed van drugs een motorrijtuig heeft bestuurd.
9. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 12 februari 2023 blijkt dat twee politieagenten op 12 februari 2023 een melding kregen van een centralist van het Operationeel Centrum dat rechts op de A29 ter hoogte van hectometerpaaltje 19.9 een auto tegen de vangrail aan zou staan. Toen de twee politieagenten ter plaatse kwamen, zagen ze inderdaad een auto tegen de vangrail aan staan. Eiser zat op dat moment naast de auto in het gras. Er waren verder geen andere personen aanwezig. Bij eiser werden opvallende uiterlijke kenmerken waargenomen, waaronder kleine pupillen, strakke kaken, knarsende tanden, spastische lichamelijke bewegingen en onsamenhangende spraak. Na het uitvoeren van verschillende onderzoeken werd eiser aangehouden en overgebracht naar bureau Oud-Beijerland voor verhoor. Uit het proces-verbaal van verhoor van diezelfde dag blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij geen drugs had gebruikt, maar dat hij wel een auto had bestuurd. Op de vraag van de verbalisant of hij in staat was om een voertuig te besturen, antwoordde eiser dat dit het geval was.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van deze processen-verbaal en overweegt dan ook dat op basis daarvan met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat eiser op 12 februari 2023 onder invloed van drugs bestuurder was van een motorvoertuig. Van belang daarbij is dat volgens vaste jurisprudentie in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. [6] De stelling van eiser dat een van de politieagenten zou hebben aangegeven dat eiser de bestuurder was van het voertuig en hij dit zelf nooit heeft verklaard, is daartoe onvoldoende. In dat kader wordt overwogen dat eiser tijdens het verhoor op politiebureau, waarbij de betreffende politieagent niet aanwezig was, ondubbelzinnig heeft verklaard dat hij als bestuurder van de auto heeft opgetreden. Dit strookt ook met de constatering uit het proces-verbaal van bevindingen dat behalve eiser geen andere personen bij zijn auto zijn aangetroffen. Het betoog van eiser dat hij tijdens het verhoor nog onder invloed was en aan zijn verklaringen daarom weinig waarde moet worden toegekend, heeft verweerder terzijde mogen schuiven. Eiser is blijkens het proces-verbaal van verhoor immers akkoord gegaan met de inhoud ervan door ondertekening daarvan. Evenmin blijkt uit het proces-verbaal dat eiser niet in staat was een verklaring af te leggen. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het in de situatie dat eiser de volgende dag besefte dat zijn verklaring niet klopte het voor de hand had gelegen dit diezelfde dag bij de politie te melden en uit de doeken te doen hoe het dan volgens hem wel was gegaan. Eiser is echter pas in de bezwaarfase van deze procedure met een alternatieve lezing van het incident gekomen.
11. De ter zitting afgelegde verklaring van [naam] en het door eiser ingebrachte Whatsapp-gesprek met [naam] leiden evenmin tot de conclusie dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de processen-verbaal. Hoewel op de zitting is vastgesteld dat eiser een dag na het incident inderdaad met [naam] heeft gecommuniceerd en de inhoud van het gesprek de indruk lijkt te wekken dat eiser niet had opgetreden als bestuurder, kan [naam] als zijnde een vriendin van eiser niet worden gekwalificeerd als een objectieve getuige. Niet valt uit te sluiten dat zij dit gesprek gezamenlijk hebben gefabriceerd met het oogmerk om eiser buiten schot te houden. Vanwege diezelfde reden kan de verklaring van [naam] eiser niet baten. De rechtbank hecht meer waarde aan de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal.
12. Met de vaststelling dat eiser als bestuurder onder invloed was van drugs waarbij het gehalte in zijn bloed hoger was dan de toegestane grenswaarde, was verweerder verplicht om hem een onderzoek naar zijn geschiktheid op te leggen en om de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen. [7] De toepasselijke bepalingen uit de Wvw 1994 en de Regeling laten geen ruimte om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. De rechtbank kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen hiervan onevenredig uitwerken. [8] Eiser heeft daartoe gesteld dat het onderzoek naar zijn drugsgebruik onnodig was omdat verweerder niets heeft gedaan met de mededeling van het incident van 17 juni 2022. Verweerder heeft echter afdoende gemotiveerd dat ten tijde van deze mededeling de wettelijke termijn van zes maanden al was verstreken en er daarom niets meer mee kon worden gedaan. [9] Verdere feiten of omstandigheden die maken dat verweerder de Regeling buiten toepassing had moeten laten, zijn door eiser gesteld noch gebleken.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Wegenverkeerswet 1994 (WVW94)

Artikel 8

1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
(…)
5. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.

Artikel 130

1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.

Artikel 131

1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
(…)
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.

Artikel 132

1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
(…)
b. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
(…)

Artikel 133

1. In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
(…)
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling)

Artikel 5

Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
(…)
a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;
(…)

Artikel 6

In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.

Artikel 23

1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
(…)
g. ten aanzien van betrokkene proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, die leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.
(…)

Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
(…)
B. Geschiktheid
(…)
Drogerende stoffen
(…)
Andere drogerende stoffen of een combinatie van drogerende stoffen
- ten aanzien van betrokkene proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, die leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994).
2.Op grond van artikel 23, eerste lid en onder f, van de Regeling maatregelen en geschiktheid 2011 (de Regeling).
3.Op grond van artikel 5, aanhef en onder a, en artikel 6 van de Regeling.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:1943.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:855.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1543.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:855.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:415.
9.In de zin van artikel 3, tweede en derde lid, van de Regeling.