Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen
[eiser], V-nummer: [nummer], eiser
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Inleiding
Overwegingen
- Op 6 februari 2004 is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van de categorie II of III (pleegdatum: 1 februari 2002), het medeplegen van drugsdelicten (pleegdatum: 1 februari 2002), het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (pleegdatum: 1 maart 2002) en het medeplegen van diefstal met geweld met de dood van het slachtoffer als gevolg (pleegdatum: 23 maart 2002). Deze veroordeling is onherroepelijk geworden op 15 maart 2005;
- Op 21 juni 2018 is eiser in Duitsland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en 10 maanden wegens medeplichtigheid aan de invoer en uitvoer van harddrugs (pleegdatum: 9 maart 2016). De officier van justitie heeft deze straf in een strafmaatvergelijking naar Nederlands recht omgerekend naar 3 jaar gevangenisstraf, waarvan mogelijk een deel voorwaardelijk zou worden opgelegd. Deze veroordeling is onherroepelijk geworden op 29 juni 2018;
- Op 12 april 2022 is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar omdat hij tussen 1 december 2016 en 29 juni 2017 meerdere keren opzettelijk in strijd met artikel 3, onder b, van de Opiumwet heeft gehandeld. Deze veroordeling is onherroepelijk geworden op 11 januari 2023, omdat eiser het hoger beroep op die datum heeft ingetrokken.
Beoordeling door de rechtbank
totale duurvan de aan eiser onvoorwaardelijk opgelegde straffen de norm van één van de glijdende schalen uit dat artikel overstijgt. Dit brengt mee dat een onvoorwaardelijke veroordeling in eerste instantie onvoldoende kan zijn om tot intrekking van een verblijfsvergunning over te gaan, maar dat diezelfde veroordeling later – in een optelsom met andere veroordelingen – wél voldoende is om tot intrekking van de verblijfsvergunning over te gaan. Het rechtszekerheidsbeginsel staat hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg. Uit de omstandigheid dat de veroordeling van 6 februari 2004 in de intrekkingsprocedure van 2008 geen aanleiding was om eisers verblijfsvergunning in te trekken, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid kunnen afleiden dat deze veroordeling niet meer zou worden betrokken in een eventuele volgende intrekkingsprocedure. Zoals de staatssecretaris ter zitting terecht betoogde, bevat het bericht van niet intrekken dat eiser in 2008 heeft ontvangen, ook niet de toezegging dat de veroordeling van 6 februari 2004 niet meer aan hem zou worden tegengeworpen in een eventuele latere intrekkingsprocedure. Integendeel, met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat eiser, juist omdat een voornemen is uitgebracht om zijn verblijfsvergunning in te trekken naar aanleiding van zijn veroordeling van 6 februari 2004, had kunnen en moeten begrijpen dat het vaker plegen van misdrijven alsnog tot gevolg kon hebben dat zijn verblijfsvergunning zou worden ingetrokken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris eisers veroordeling van 6 februari 2004 terecht heeft meegeteld in het kader van de toepassing van de glijdende schaal.