ECLI:NL:RBDHA:2024:8505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
NL24.12850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht en ongewenstverklaring van een Unieburger in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht en de aan hem opgelegde ongewenstverklaring beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft in een primair besluit van 13 juni 2022 besloten om het verblijfsrecht van eiser, een Ierse Unieburger, te beëindigen. Dit besluit is in stand gelaten in het bestreden besluit van 1 maart 2024. Eiser heeft niet in Nederland gewoond, maar is slechts enkele weken op vakantie geweest. De staatssecretaris heeft de ongewenstverklaring opgelegd omdat eiser is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor ernstige misdrijven, waaronder doodslag. De rechtbank heeft op 22 mei 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. Eiser had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor de samenleving. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris terecht is uitgegaan van de onherroepelijkheid van de strafrechtelijke veroordeling van eiser. Eiser heeft niet aangetoond dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden of dat hij een positieve gedragsverandering heeft ondergaan. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangen van eiser deugdelijk heeft afgewogen tegen de belangen van de samenleving en dat de ongewenstverklaring niet onevenredig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen griffierecht terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12850

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht en de aan hem opgelegde ongewenstverklaring.
1.1.
De staatssecretaris heeft daartoe besloten in het primaire besluit van 13 juni 2022. In het bestreden besluit van 1 maart 2024 op het bezwaar van eiser heeft de staatssecretaris het primaire besluit in stand gelaten.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
Verzoek tot aanhouding
2. Vanwege de afwezigheid van eiser en zijn gemachtigde is op zitting telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij geen kennis heeft genomen van de uitnodiging in het digitale dossier en om die reden niet aanwezig is. Hij verzoekt om aanhouding van de zaak. De rechtbank wijst dit verzoek af: het enkele feit dat de gemachtigde de uitnodiging in het digitale dossier niet heeft opgemerkt is onvoldoende om aanhouding van de zaak te rechtvaardigen.
Griffierecht
3. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om een vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiser overgelegde formulier heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.

Overwegingen

4. In het bestreden besluit is, samengevat, het volgende vastgesteld en besloten. Eiser heeft de Ierse nationaliteit en is daarmee Unieburger. Eiser heeft niet in Nederland gewoond, maar hij is alleen enkele weken in Nederland op vakantie geweest. De staatssecretaris heeft zijn verblijfsrecht beëindigd en hem ongewenst verklaard, omdat hij op [datum] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van [X] jaren voor medeplegen van doodslag en voor medeplegen van het verbergen, wegvoeren en wegmaken van een lijk. Gelet hierop vormt zijn gedrag volgens de staatssecretaris een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser voert, samengevat, aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat hij een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Ten eerste heeft eiser een klacht ingediend bij het EHRM wegens schending van zijn recht op een eerlijk proces. Om die reden staat zijn strafrechtelijke veroordeling nog niet vast. Daarbij heeft de staatssecretaris niet meegewogen dat eiser verder geen ernstige feiten heeft begaan, enkel bagatelfeiten. Ook het positieve gedrag in detentie is niet meegewogen. Tot slot heeft het beëindigen van het verblijfsrecht en de ongewenstverklaring ervoor gezorgd dat het resocialisatietraject van eiser niet is gestart. Dit is een onevenredige inbreuk op de rechten van eiser als Unieburger.
Actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging
7. De rechtbank overweegt eerst het volgende. Uit onder meer artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), artikel 8.22, eerste lid, van het
Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en de paragrafen A4/3.8 en B10/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), volgt dat de staatssecretaris aan de ongewenstverklaring van een Unieburger dezelfde beoordeling ten grondslag legt als aan de verblijfsbeëindiging van een Unieburger. Er dient op grond van artikel 8.22, eerste lid, van het Vb sprake te zijn van persoonlijk gedrag van de Unieburger dat een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Uit artikel 27 van de Richtlijn 2004/38/EG volgt dat de om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen in overeenstemming moeten zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van de vreemdeling. Enkel een strafrechtelijke veroordeling vormt als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd. Verder moet de staatssecretaris bij zijn beoordeling in acht nemen dat de hiervoor bedoelde feitelijke en juridische gegevens niet noodzakelijkerwijs beperkt zijn tot de gegevens die de strafrechter heeft beoordeeld. Ook moet de staatssecretaris bezien of de vreemdeling sinds het (laatst) gepleegde strafbare feit een positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt.
7.1.
Het bestreden besluit is een belastend besluit, zodat het aan de staatssecretaris is om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor de ongewenstverklaring is voldaan.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige dreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Daarbij is de staatssecretaris terecht uitgegaan van de onherroepelijkheid van de strafrechtelijke veroordeling. De stelling van eiser dat, na een eventuele gegrondverklaring van de klacht bij het EHRM [1] , het arrest op grond van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering herzien zou kunnen worden, maakt dit niet anders. Een herzieningsverzoek op grond van genoemd artikel is immers alleen mogelijk wanneer er sprake is van een onherroepelijk geworden vonnis of arrest. De staatssecretaris mocht afgaan op het arrest van het gepleegde misdrijf waarin onder meer is opgenomen: “Met het plegen van dit feit heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent” en “Een feit als het onderhavige schokt bovendien de rechtsorde en versterkt in hevige mate gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.”. De staatssecretaris heeft bij de beoordeling mogen betrekken dat eiser ontkent dat hij het delict waarvoor hij is veroordeeld heeft gepleegd. Noch in de strafzaak noch in deze procedure heeft eiser aangetoond dat hij verantwoordelijkheid voor zijn daad heeft genomen en dat hij sindsdien een positieve gedragsverandering heeft ondergaan. Dat eiser misstappen, als diefstal en drugsbezit, afdoet als bagatelzaken speelt daarin eveneens een rol. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat eiser geen zodanige positieve gedragsverandering heeft laten zien, dat de staatssecretaris had moeten concluderen dat hij geen actuele, werkelijke en ernstige bedreiging meer vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Evenredigheidsbeginsel
8. Uit het arrest K. en H.F. volgt dat de staatssecretaris overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel het betrokken fundamentele belang van de samenleving moet afwegen tegen de belangen van de vreemdeling met betrekking tot zijn recht van vrij verkeer en verblijf als Unieburger en zijn recht op eerbiediging van het privé- en familieleven. De staatssecretaris moet daarbij vaststellen of de ongewenstverklaring de verwezenlijking van het ermee nagestreefde doel waarborgt en niet verder gaat dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is. Ook moet hij nagaan of het niet mogelijk is andere, minder vergaande, maar even doeltreffende maatregelen te nemen. [2]
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de belangen van eiser kenbaar en deugdelijk heeft betrokken. De staatssecretaris heeft de persoonlijke omstandigheden van eiser deugdelijk beoordeeld. Gesteld noch gebleken is dat eiser in Nederland familie- of gezinsleven uitoefent of dat zijn privéleven aan Nederland is gebonden. Eiser is alleen in 2009, ten tijde van het plegen van het misdrijf, in Nederland op vakantie geweest. Daarna heeft eiser enkel in Nederland in detentie verbleven. Eiser is volgens de staatssecretaris niet gebonden aan Nederland; er mag van eiser verwacht worden dat hij zijn leven in zijn eigen land voortzet. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel leiden, heeft eiser volgens de staatssecretaris niet naar voren gebracht en de rechtbank is daarvan evenmin gebleken. Het feit dat eiser wil deelnemen aan een resocialisatie traject en na zijn detentie graag een leven zou willen opbouwen in Nederland, maakt dit niet anders. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat het bestreden besluit onevenredige gevolgen heeft. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Hof voor de rechten van de Mens.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2758, waarin is