In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht en de aan hem opgelegde ongewenstverklaring beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft in een primair besluit van 13 juni 2022 besloten om het verblijfsrecht van eiser, een Ierse Unieburger, te beëindigen. Dit besluit is in stand gelaten in het bestreden besluit van 1 maart 2024. Eiser heeft niet in Nederland gewoond, maar is slechts enkele weken op vakantie geweest. De staatssecretaris heeft de ongewenstverklaring opgelegd omdat eiser is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor ernstige misdrijven, waaronder doodslag. De rechtbank heeft op 22 mei 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. Eiser had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor de samenleving. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris terecht is uitgegaan van de onherroepelijkheid van de strafrechtelijke veroordeling van eiser. Eiser heeft niet aangetoond dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden of dat hij een positieve gedragsverandering heeft ondergaan. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangen van eiser deugdelijk heeft afgewogen tegen de belangen van de samenleving en dat de ongewenstverklaring niet onevenredig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen griffierecht terugkrijgt.