In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan op 27 mei 2024 in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, heeft beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er niet tijdig is beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 26 november 2019 zijn eerste asielaanvraag heeft ingediend en dat de overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening is overschreden. De rechtbank oordeelt dat verweerder op 23 januari 2022 had moeten beslissen op de aanvraag, maar dit niet heeft gedaan. Eiser heeft verweerder op 19 januari 2024 in gebreke gesteld, waarna hij meer dan twee weken later beroep heeft ingesteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt verweerder een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt verweerder een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 437,50 toegewezen.