ECLI:NL:RBDHA:2024:8493
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 30 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 25 april 2024 afgewezen, met het argument dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Bulgarije gedaan, dat door Bulgarije is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat Bulgarije niet langer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij vreest voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Hij heeft zijn ervaringen in Bulgarije uiteengezet, waaronder mishandeling en onhygiënische detentieomstandigheden.
De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank wijst erop dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet met objectieve informatie zijn onderbouwd en dat eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigen dat de opvangomstandigheden in Bulgarije niet zodanig zijn dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden toegepast. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.