In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Syrische nationaliteit, op 22 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 2 februari 2024 een ingebrekestelling ontvangen van eiser wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 28 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn voor de staatssecretaris om op de aanvraag van eiser te beslissen is verstreken op 22 januari 2024, en eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag van eiser moet bekendmaken. De rechtbank stelt dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.