ECLI:NL:RBDHA:2024:8480
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking asielberoep
In deze zaak heeft verzoekster, een Syrische nationaliteit hebbende, op 18 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 6 juli 2022. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 4 maart 2024 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag. Verzoekster heeft op 7 maart 2024 het beroep ingetrokken en verzocht om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In deze zaak is vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, die eindigde op 16 september 2023, was verlengd met negen maanden door de staatssecretaris. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig was.
Aangezien de beslistermijn ten tijde van de ingebrekestelling nog niet was verstreken, was de ingebrekestelling prematuur en zou dit leiden tot een niet-ontvankelijk beroep. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep en dat er daarom geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten wordt afgewezen als kennelijk ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier.