In deze zaak heeft eiser, een Iraakse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag, ingediend op 21 oktober 2022. Eiser heeft de staatssecretaris op 25 januari 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing. Op 9 februari 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft de aanvraag op 21 oktober 2022 ingediend en de staatssecretaris heeft op 21 juni 2023 meegedeeld dat de beslistermijn met negen maanden is verlengd. De wettelijke beslistermijn is verstreken op 21 januari 2024. Eiser heeft rechtsgeldig de staatssecretaris in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De staatssecretaris wordt opgedragen om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.