In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Colombiaanse nationaliteit, op 11 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de staatssecretaris op 11 februari 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft eiser op 27 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft de aanvraag op 11 oktober 2022 ingediend, en de wettelijke beslistermijn is op 11 januari 2024 verstreken. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld, en sindsdien zijn er meer dan twee weken verstreken.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Gelet op de jurisprudentie zal de rechtbank de staatssecretaris een rechterlijke dwangsom opleggen en bepalen dat de staatssecretaris binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet bekendmaken. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.