In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Afghaanse nationaliteit, op 3 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de staatssecretaris op 6 februari 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft eiser op 28 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt de staatssecretaris een rechterlijke dwangsom op, waarbij de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag van eiser moet bekendmaken. De dwangsom bedraagt € 100,- per dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, rechter, en is openbaar gemaakt op 3 juni 2024.