In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 20 oktober 2023, en het bezwaar van eiseres is bij het besluit van 1 maart 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was.
De rechtbank heeft eerst het verzoek van eiseres om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht voorlopig toegewezen, omdat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet. Vervolgens heeft de rechtbank de ongegrondheid van het beroep beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Eiseres, die in 2020 Nederland is binnengekomen, heeft meerdere aanvragen voor verblijfsvergunningen ingediend, die zijn afgewezen. Op 3 augustus 2023 is een terugkeerbesluit genomen, en op 19 september 2023 heeft eiseres een aanvraag voor uitstel van vertrek ingediend.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond was, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die het terugkeerbesluit zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht heeft gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiseres geen proceskostenvergoeding ontvangt.