ECLI:NL:RBDHA:2024:8453
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag voor Iraanse staatsburgers op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Iran
In deze zaak hebben eisers, Iraanse staatsburgers, een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland om hun zoon te bezoeken. De aanvraag werd op 19 juli 2023 door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat eisers onvoldoende sociale en economische binding met Iran konden aantonen. Na een bezwaarschrift dat op 6 december 2023 kennelijk ongegrond werd verklaard, hebben eisers beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 19 april 2024 waren eisers afwezig, maar hun gemachtigde was aanwezig.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eisers om het Schengengebied tijdig te verlaten. De rechtbank concludeerde dat de sociale en economische binding van eisers met Iran onvoldoende was onderbouwd. Eisers voerden aan dat de politieke situatie in Iran niet relevant was voor de beoordeling van hun aanvraag en dat zij in het verleden visa hadden ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de afwijzing te weerleggen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet verplicht was om eisers te horen, omdat de afwijzingsgronden voldoende waren onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de visumaanvraag in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en bekendgemaakt op 28 mei 2024.