ECLI:NL:RBDHA:2024:8453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
NL24.298 en NL24.300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor Iraanse staatsburgers op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Iran

In deze zaak hebben eisers, Iraanse staatsburgers, een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland om hun zoon te bezoeken. De aanvraag werd op 19 juli 2023 door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat eisers onvoldoende sociale en economische binding met Iran konden aantonen. Na een bezwaarschrift dat op 6 december 2023 kennelijk ongegrond werd verklaard, hebben eisers beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 19 april 2024 waren eisers afwezig, maar hun gemachtigde was aanwezig.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eisers om het Schengengebied tijdig te verlaten. De rechtbank concludeerde dat de sociale en economische binding van eisers met Iran onvoldoende was onderbouwd. Eisers voerden aan dat de politieke situatie in Iran niet relevant was voor de beoordeling van hun aanvraag en dat zij in het verleden visa hadden ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de afwijzing te weerleggen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet verplicht was om eisers te horen, omdat de afwijzingsgronden voldoende waren onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de visumaanvraag in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en bekendgemaakt op 28 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.298 en NL24.300

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer 1] , eiser en

[eiseres], V-nummer: [V-nummer 2] , eiseres tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni), en
de minister van Buitenlandse Zaken,verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Inleiding

1. Eisers wonen in Iran. Zij hebben een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf voor familiebezoek aan hun zoon, [referent] (referent). Bij besluit van
19 juli 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eisers hebben hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
2. Bij besluit van 6 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
3. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4. De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van de partijen deelgenomen. Eisers zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft de visumaanvragen afgewezen, omdat 1) eisers het doel en de omstandigheden van hun voorgenomen verblijf onvoldoende hebben aangetoond en 2) er redelijke twijfel is over hun voornemen om het Schengengebied voor het verstrijken van het visum te verlaten.
6. In hun bezwaarschrift hebben eisers uiteenlopende vragen beantwoord over onder meer hun leef- en financiële situatie en die van referent. Verder hebben eisers de gronden voor de afwijzing van hun aanvraag betwist.
7. Er heeft geen hoorzitting plaatsgevonden. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzingsgronden gehandhaafd en het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard. Ter onderbouwing van de afwijzingsgrond onder 2) heeft verweerder aangevoerd dat eisers hun sociale en economische binding met Iran onvoldoende hebben aangetoond. Hierdoor hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat zij (tijdig) het Schengengebied zullen verlaten. Een tijdige terugkeer naar Iran is daarmee niet gewaarborgd, aldus verweerder.

Het standpunt van eisers

8. Eisers voeren in beroep aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Daarnaast stellen eisers dat zij voldoende sociale en economische binding met Iran hebben. De politieke situatie in Iran is daarbij niet relevant voor de beoordeling van de visumaanvraag. Ook heeft verweerder volgens eisers verzuimd om bij de besluitvorming te betrekken dat referent heeft verklaard dat hij garant staat voor eisers. Evenmin heeft verweerder in de besluitvorming betrokken dat aan eisers in het verleden visa zijn verleend en dat zij zich toen telkens aan de maximale termijn daarvan hebben gehouden.

Het oordeel van de rechtbank

9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de visumaanvraag heeft mogen afwijzen op de grond dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eisers om het grondgebied van de lidstaten van de EU te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
10. Ten aanzien van economische binding heeft verweerder het standpunt mogen innemen dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in Iran een regelmatig en substantieel inkomen hebben dan wel dat zij anderszins om economische redenen aan Iran zijn gebonden. Ook als ervan uitgegaan wordt dat eisers in Iran daadwerkelijk pensioen ontvangen, dan heeft te gelden dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat de pensioenaanspraak vervalt als zij langer dan twaalf maanden buiten Iran verblijven. De stukken die eisers in dit verband hebben ingebracht, bieden voor deze stelling geen steun. Ook de omstandigheid dat eisers in Iran onroerend goed en spaargeld hebben, maakt op zich niet dat zij aan Iran gebonden zijn. Het beheer van het onroerend goed kan immers aan derden worden overgelaten en over hun spaargeld kunnen eisers ook buiten Iran beschikken.
10. Verweerder heeft zich ook op het standpunt mogen stellen dat onvoldoende blijkt dat eisers een sociale binding met Iran hebben. Hiertoe heeft verweerder mogen aanvoeren dat eisers slechts hebben gesteld dat zij in Iran een sociaal netwerk hebben opgebouwd met familie en vrienden, in het bijzonder met hun dochter, schoonzoon en kleinzoon. Van enige relevante zorgtaken, afhankelijkheid of zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen in Iran is in dit verband evenwel niet gebleken. Eisers hebben verder betoogd dat zij al hun hele leven in Iran hebben gewoond en dat om deze reden mag worden aangenomen dat zij tijdig zullen terugkeren. Verweerder heeft hiertegen evenwel mogen opwerpen dat de economische en politieke situatie in Iran ernstig is verslechterd.¹ De beroepsgrond slaagt niet.
12. Verweerder mag volgens de toepasselijke regelgeving een visumaanvraag afwijzen als één van de afwijzingsgronden van toepassing is. Omdat uit de voorafgaande rechtsoverwegingen blijkt dat verweerder de afwijzingsgrond onder 2) heeft mogen tegenwerpen, kan de afwijzing van de visumaanvraag hoe dan ook in stand blijven. Om die reden behoeven de beroepsgronden gericht tegen de afwijzingsgrond onder 1) en de overige inhoudelijke beroepsgronden geen bespreking.

Had verweerder eisers moeten horen naar aanleiding van hun bezwaarschrift?

13. Verweerder heeft in het primaire besluit aangegeven dat de sociale en economische binding met Iran van eisers onvoldoende onderbouwd was. In wat eisers in hun bezwaarschrift hebben aangevoerd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eisers nader te horen over hun sociale en economische binding met Iran. Dit vloeit voort uit hetgeen de rechtbank hiervoor onder 10, 11 en 12 heeft overwogen. Daarmee bestond er op grond van het bezwaar redelijkerwijs geen twijfel over dat de afwijzingsgrond onder 2) gehandhaafd zou blijven. Het bezwaar kon niet leiden tot een ander standpunt dan verweerder in het primaire besluit al had ingenomen. Omdat verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond heeft mogen verklaren, is er geen aanleiding geweest om eisers een bestuurlijke dwangsom toe te kennen voor het overschrijden van de wettelijke beslistermijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.