ECLI:NL:RBDHA:2024:8447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
NL24.4792
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 8 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek om voorlopige voorziening, op 24 april 2024 behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, betwistte de beslissing van de staatssecretaris en voerde aan dat zij slachtoffer was van mensenhandel en huiselijk geweld, en dat haar bezwaren niet adequaat waren behandeld.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Zweden gedaan, dat op 22 december 2023 is aanvaard. Eiseres stelde dat Italië verantwoordelijk was voor haar asielaanvraag, maar de rechtbank oordeelt dat Zweden, gezien het claimakkoord, de verantwoordelijke lidstaat is.

Daarnaast behandelt de rechtbank de argumenten van eiseres over de zorgvuldigheid van het voornemen van de staatssecretaris en het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er ernstige tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Zweden die haar overdracht zouden kunnen belemmeren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling hoeft te worden genomen en dat zij aan Zweden kan worden overgedragen. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en er wordt informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4792

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (NL24.4793) op 24 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om overname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
4.1.
Op 8 december 2023 heeft Nederland de autoriteiten van Zweden verzocht om eiseres op grond van artikel 13, tweede lid, van de Dublinverordening over te nemen. De Zweedse autoriteiten hebben dit verzoek aanvaard op 22 december 2023 (het claimakkoord). Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen, omdat Zweden daarvoor verantwoordelijk is.
Voornemen
5. Eiseres betoogt dat het voornemen onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het betreft een standaardvoornemen, waarin de bezwaren van eiseres tegen de overdracht niet worden behandeld. Ook de omstandigheid dat eiseres slachtoffer was van mensenhandel en huiselijk geweld is niet in het voornemen betrokken.
5.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het voornemen van de staatssecretaris onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt daartoe dat het voornemen een voorbereidingshandeling is, een mededeling van feitelijke aard die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiseres niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen, heeft eiseres door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De staatssecretaris beoordeelt vervolgens alle bezwaren uit het aanmeldgehoor en de zienswijze in het bestreden besluit. Het is de rechtbank niet gebleken dat deze handelswijze onzorgvuldig is. Dat de verklaringen van eiseres niet allemaal uitdrukkelijk zijn besproken en kenbaar zijn betrokken bij het voornemen kan op zichzelf niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4348). Uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 29 februari 2024 (ECLI:EU:C:2024:195) waar eiseres op de zitting naar verwezen heeft blijkt weliswaar dat er een zekere vergewisplicht bestaat voor de lidstaten in het kader van Dublinprocedures, maar ook uit dat arrest volgt niet dat alle informatie die een vreemdeling voorafgaand aan het voornemen naar voren heeft gebracht ook uitdrukkelijk in het voornemen moet worden besproken.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
6. Eiseres stelt dat niet Zweden, maar Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek. Het klopt dat eiseres in Zweden een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar partner had, maar eiseres had al eerder een inreisvisum voor Italië. Het claimakkoord is volgens eiseres niet bepalend voor welk land verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Aan de kopie van haar Italiaanse visum zou meer bewijswaarde moeten worden toegekend dan aan de verklaring van eiseres dat zij in Zweden een verblijfsvergunning had. Zowel voor Zweden als Italië zijn er geen zijn registraties in EU-VIS en Eurodac.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat Zweden zijn verantwoordelijkheid middels een claimakkoord heeft bevestigd. Eiseres heeft van het Italiaanse visum enkel een foto overgelegd. Er bestaat geen EU-VIS resultaat waaruit blijkt dat eiseres een Italiaans visum heeft gekregen. Door de staatssecretaris wordt geconcludeerd dat eiseres haar inreis in Europa via Italië niet aannemelijk heeft gemaakt. Wel blijkt dat eiseres van 2016 tot 2023 in Zweden heeft verbleven. Niet is gebleken van een asielaanvraag in een andere lidstaat.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat de Zweedse autoriteiten hebben bevestigd dat eiseres gedurende een periode van meer dan vijf maanden in Zweden heeft verbleven op basis van een verblijfsvergunning voor verblijf bij familie (partner). Reeds om deze reden heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat Zweden verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseres. [2] Bovendien heeft Zweden de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag aanvaard door het claimverzoek op 22 december 2023 te accepteren. Daarmee staat vast dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van eiseres verzoek om internationale bescherming. De omstandigheid dat eiseres mogelijk beschikte over een inreisvisum voor Italië, staat er niet aan in de weg dat Zweden de verantwoordelijke lidstaat is. Dat ze een visum had voor Italië betekent immers nog niet dat ze daar ook daadwerkelijk heeft verbleven, en zo ja hoe lang. Bovendien zou, zelfs als ze langere tijd daadwerkelijk in Italië is geweest, op grond van artikel 13, tweede lid, laatste volzin, van de Dublinverordening Zweden alsnog de verantwoordelijke lidstaat zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Eiseres stelt zich daarnaast op het standpunt dat ten aanzien van Zweden niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In Zweden is sprake van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvang. Eiseres heeft in Zweden nooit de kans gehad om asiel aan te vragen. Volgens eiseres ligt er een uitzetbevel klaar waardoor zij bij terugkeer naar Zweden direct zal worden overgedragen aan de politie en uitgezet wordt naar Nigeria. Zweden heeft nooit onderzocht of eiseres in Nigeria werd vervolgd en ook niet of er bij uitzetting naar Nigeria sprake kon zijn van refoulement. Daarnaast blijkt uit het AIDA rapport (update 2022, paragraaf 2.7) dat een Dublinterugkeerder die een negatieve asielbeschikking heeft, geen opvang krijgt.
7.1.
Het algemene uitgangspunt is dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Zweden zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiseres aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Zweden dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Zweden een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
7.2.
Eiseres heft niet aannemelijk gemaakt dat het asiel- en opvangsysteem in Zweden dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Zweden een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, nu er een claimakkoord tot stand is gekomen, de staatssecretaris ervan uit mag gaan dat de Zweedse autoriteiten het asielverzoek in behandeling zullen nemen overeenkomstig de internationale verplichtingen en relevante Europese richtlijnen. Van eiseres mag worden verwacht dat zij zich bij voorkomende problemen in de asielprocedure, opvangvoorzieningen, of anderszins beklaagt bij de Zweedse autoriteiten. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Zweden eiseres niet zouden kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
De rechtbank volgt eiseres verder niet in haar stelling dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar het risico op indirect refoulement bij overdracht van eiseres aan Zweden. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023 volgt dat toetsing of indirect refoulement aannemelijk is, niet aan de orde is bij de beoordeling van een overdrachtsbesluit, als ten aanzien van de aangezochte lidstaat mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel (ECLI:EU:C:2023:934). Een verschil in toelatings- en beschermingsbeleid kan volgens het Hof van Justitie niet worden aangemerkt als een systeemfout. Daar komt bij dat eiseres in deze procedure ook geen informatie heeft ingebracht waaruit valt af te leiden dat sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Zweden en Nederland. Tot slot overweegt de rechtbank dat de verwijzing naar paragraaf 2.7 van het AIDA rapport (update 2022) die ziet op Dublinterugkeerders die een negatieve asielbeschikking hebben, reeds geen doel treft, omdat uit het claimakkoord lijkt dat eiseres nooit een asielaanvraag heeft ingediend in Zweden. Van een negatieve asielbeschikking en het mogelijk ontbreken van opvang om die reden is daarom voor haar geen sprake.
Medische omstandigheden
8. Eiseres is geopereerd aan een inhomogene ovariële tumor. Zij zal minstens zes weken in het ziekenhuis moeten blijven. Deze omstandigheid had ten tijde van het voornemen meegenomen moeten worden. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken van het UMCG dat er een grote kans is dat bepaald noodzakelijk medisch onderzoek niet in Zweden zal kunnen worden gedaan.
8.1.
De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat Zweden dezelfde medische voorzieningen heeft als Nederland. Eiseres heeft een document overgelegd waaruit blijkt dat een tumor is vastgesteld, maar het blijkt niet dat zij onder specialistische behandeling staat. Indien eiseres toestemming geeft, kan Zweden voor de overdracht worden geïnformeerd over bijzondere medische behoeften.
8.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de vraag of de overdracht van een vreemdeling met een bijzonder slechte gezondheidstoestand op zichzelf een reëel en bewezen risico op aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand inhoudt, moet worden onderscheiden van de vraag of in die andere lidstaat na de overdracht voor die vreemdeling passende medische zorg aanwezig is (ECLI:NL:RVS:2022:586). Zowel de overdracht zelf als de afwezigheid van passende medische zorg kunnen immers een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling tot gevolg hebben.
8.3.
Uit de door eiseres overgelegde brief van het UMCG van 29 maart 2024 ten behoeve van verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 blijkt weliswaar van een medische behandeling door specialisten van het UMCG, maar hieruit blijkt niet dat de behandeling die zij ondergaat niet in Zweden beschikbaar is. In die brief wordt weliswaar melding gemaakt van een DOPA-scan en daarbij wordt vermeld dat die scan alleen in het UMCG kan en niet elders in Nederland, maar daarmee is niet gezegd dat die scan –voor zover noodzakelijk– niet in Zweden kan plaatsvinden. Ook is niet gebleken dat overdracht aan Zweden nadelige medische gevolgen heeft voor eiseres. Zoals de staatssecretaris terecht heeft opgemerkt, kan eiseres een medische toestemmingsverklaring tekenen zodat de medische gegevens aan Zweden kunnen worden verstrekt. Gelet op het vorenstaande vormen de medische klachten van eiseres geen aanleiding om aan te nemen dat eiseres niet kan worden overgedragen aan Zweden. De stelling ter zitting dat de artikel 64-aanvraag zonder tussenkomst van het BMA zou zijn afgewezen, kan in deze procedure geen rol spelen. Bezwaren tegen de wijze van afdoening van de artikel 64-aanvraag zal eiseres in een bezwaar of beroepsprocedure tegen die afwijzing naar voren moeten brengen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres terecht buitenbehandeling heeft gesteld en dat eiseres aan Zweden mag worden overgedragen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Dit volgt uit artikel 13, tweede lid, van de Dublinverordening