In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiser, die de Poolse nationaliteit heeft. Eiser was op 9 mei 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die ook als verzoek om schadevergoeding wordt aangemerkt. Tijdens de zitting op 21 mei 2024 was eiser niet aanwezig, omdat hij op dat moment al was uitgezet. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris het aanwezigheidsrecht van eiser heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende inspanningen heeft verricht om ervoor te zorgen dat eiser op de zitting aanwezig kon zijn, ondanks dat de uitzetting gepland stond na de zitting. Dit gebrek is zo ernstig dat de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen onrechtmatig was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1300,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 13 dagen. Daarnaast worden de proceskosten van eiser, tot een bedrag van € 1750,-, vergoed door de staatssecretaris. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 mei 2024.