ECLI:NL:RBDHA:2024:8419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
NL24.20139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schending aanwezigheidsrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiser, die de Poolse nationaliteit heeft. Eiser was op 9 mei 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die ook als verzoek om schadevergoeding wordt aangemerkt. Tijdens de zitting op 21 mei 2024 was eiser niet aanwezig, omdat hij op dat moment al was uitgezet. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris het aanwezigheidsrecht van eiser heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende inspanningen heeft verricht om ervoor te zorgen dat eiser op de zitting aanwezig kon zijn, ondanks dat de uitzetting gepland stond na de zitting. Dit gebrek is zo ernstig dat de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen onrechtmatig was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1300,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 13 dagen. Daarnaast worden de proceskosten van eiser, tot een bedrag van € 1750,-, vergoed door de staatssecretaris. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.20139
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Inleiding

Op 9 mei 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op een zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser was niet aanwezig.
De staatssecretaris heeft de bewaring van eiser op 21 mei 2024 opgeheven, omdat eiser die dag om 20.35 uur is uitgezet.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig was.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [1994] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
Het aanwezigheidsrecht van eiser
3. De rechtbank overweegt over het recht van eiser om aanwezig te zijn bij de zitting als volgt.
4. Op woensdag 15 mei 2024 is eiser opgeroepen om te verschijnen op de zitting van 21 mei 2024 om 9.30 uur. Op diezelfde dag is een zittingslijst naar de staatssecretaris gestuurd, waarbij voor eiser ‘aanvoer’ is aangegeven.
5. Op donderdag 16 mei 2024 heeft de staatssecretaris in de aanbiedingsbrief vermeld dat er voor eiser een vlucht gepland staat op 21 mei 2024 om 20.35 uur naar Krakow-Balice (Polen).
6. Op vrijdag 17 mei 2024 om 16.40 uur heeft de rechtbank een mail ontvangen van een medewerker van het Detentiecentrum Rotterdam (DCR) dat er geen transport is aangevraagd voor eiser, omdat hij op dinsdag 21 mei 2024 wordt uitgezet. De rechtbank heeft voorafgaand aan de zitting op dinsdag 21 mei 2024 hierover contact opgenomen met het DCR. Door een (andere) medewerker van het DCR is toen gezegd dat eiser al weg was.
7. Bij aanvang van de zitting bleek dat eiser niet was aangevoerd. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft vervolgens op verzoek van de rechtbank contact opgenomen met de regievoerder. Die heeft toegelicht dat eiser nog in het DCR verbleef en niet naar de rechtbank verplaatst kon worden vanwege de geplande vlucht. Eiser zou namelijk om 14.45 uur vanuit het DCR opgehaald worden voor vertrek naar Schiphol. Het vervoer vanaf de rechtbank na de zitting zou pas om 15.30 uur plaatsvinden, dus dat zou men niet redden. Eiser zou volgens de regievoerder nog wel gehoord kunnen worden vanuit het DCR via een beeldverbinding. Gelet op de planning was dat voor de rechtbank echter niet meer uitvoerbaar.
8. De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat het aanwezigheidsrecht van eiser is geschonden. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat daarvan geen sprake is. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de uitzetting prevaleert boven het recht van eiser om gehoord te worden. De regievoerder heeft volgens de staatssecretaris een juiste inschatting gemaakt: vanwege het transport kon eiser niet aangevoerd worden. Bovendien kan eiser nog gehoord worden via een beeldverbinding.
9. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen in haar uitspraken van 7 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:991) en 10 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2296) is het recht om op zitting te worden gehoord, dat is geregeld in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000, een uitwerking van artikel 15, tweede lid, van de Grondwet, artikel 5, vierde lid, van het EVRM en artikel 6 van het EU Handvest en is dat recht, hoewel niet absoluut, een fundamenteel onderdeel van de mogelijkheden die een vreemdeling heeft om zijn inbewaringstelling te bestrijden.
10. Er mag daarom van de staatssecretaris verwacht worden dat hij inspanningen verricht om het mogelijk te maken dat eiser gehoord kan worden. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris dit onvoldoende heeft gedaan. De uitzetting van eiser stond gepland op 21 mei 2024 om 20.35 uur, terwijl de zaak van eiser als eerste op de zitting stond gepland, om 09.30 uur. Het was dus niet praktisch geheel onmogelijk om eiser tijdig terug te brengen naar het DCR. Bovendien had tijdig verzocht kunnen worden om eiser te horen via een beeldverbinding. Dat is nu pas tijdens de zitting voorgesteld, en was toen niet meer uitvoerbaar. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris het aanwezigheidsrecht van eiser geschonden.
11. Dit gebrek is dermate ernstig dat voor een belangenafweging geen plaats is. De maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan daarom onrechtmatig. Het beroep is daarom gegrond. Wat eiser verder nog heeft aangevoerd hoeft gelet hierop geen nadere bespreking.
12. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. In dit geval is de bewaring inmiddels opgeheven in verband met de uitzetting van eiser. De rechtbank acht gronden aanwezig om eiser een schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 13 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1300,-.
13. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1300-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.