ECLI:NL:RBDHA:2024:8412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
1 juni 2024
Zaaknummer
SGR 23/1056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een ZW-uitkering en de rol van verzekeringsartsen in de besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2024, in de zaak SGR 23/1056, staat de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiseres centraal. Eiseres had zich op 30 september 2019 ziekgemeld en ontving een ZW-uitkering tot deze werd beëindigd op 24 januari 2021. Na een ziekmelding vanuit de Werkloosheidswet (WW) op 21 april 2021, heeft de verzekeringsarts in augustus 2022 geconcludeerd dat eiseres geen recht meer had op een ZW-uitkering vanaf 18 augustus 2022. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts zijn besluit op zorgvuldige wijze heeft genomen, gebaseerd op voldoende medische gegevens.

De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres, die stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar lichamelijke klachten en dat het onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig was. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom van lichamelijk onderzoek is afgezien en dat de rapportages van de verzekeringsartsen uit 2020 en 2022 geen tegenstrijdigheden vertonen. Eiseres heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd die haar stellingen onderbouwen.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de FML van 10 december 2020, waarin beperkingen zijn opgenomen, voldoende is en dat de door eiseres gestelde beperkingen niet zijn geobjectiveerd. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1056

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Bathoorn)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 11 augustus 2022 (het primaire besluit) beslist dat eiseres vanaf 18 augustus 2022 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Verweerder heeft bij besluit van 22 december 2022 (het bestreden besluit) het door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door [naam], haar partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat eiseres vanaf 18 augustus 2022 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5.1
Eiseres is laatstelijk van 3 januari 2017 tot 18 oktober 2020 fulltime werkzaam geweest als assistent accountmanager bij [bedrijfsnaam] (werkgever). Eiseres heeft zich op 30 september 2019 ziekgemeld. Aan eiseres is een ZW-uitkering toegekend. Op 5 december 2019 is door PsyQ bij eiseres de diagnose ‘depressieve stoornis: eenmalige episode - ernstig’ vastgesteld. In het kader van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) heeft de toenmalige verzekeringsarts in een rapportage van 9 december 2020 geconcludeerd dat geen sprake meer is van een ernstige depressie. Vanwege assertiviteitsproblematiek, kwetsbaarheid en stemmingsverlaging zijn beperkingen opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 december 2020. De toenmalige arbeidsdeskundige heeft in een rapportage van 22 december 2020 de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), snackbereider (SBC-code 111071) en monteur printplaten (SBC-code 267051) geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 68,03%. De aan eiseres toegekende ZW-uitkering is daarom bij besluit van 23 december 2020 beëindigd vanaf 24 januari 2021. Aan eiseres is vanaf 25 januari 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
5.2
Eiseres heeft zich op 21 april 2021 bij verweerder vanuit de WW vanaf 24 maart 2021 ziekgemeld en heeft op 29 april 2021 een vragenlijst ingevuld in verband met de ziekmelding. In het kader van de EZWB heeft de primaire verzekeringsarts dossierstudie verricht, waarbij brieven van PsyQ van 17 januari 2020 en 9 juli 2020 zijn betrokken. Daarnaast heeft de primaire verzekeringsarts eiseres psychisch onderzocht. De bevindingen zijn vastgelegd in een rapportage van 11 augustus 2022. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres geschikt geacht voor de op 22 december 2020 geduide functies. Bij het primaire besluit is beslist dat eiseres vanaf 18 augustus 2022 geen ZW-uitkering krijgt.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 december 2022, het primaire besluit gehandhaafd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres psychisch onderzocht en informatie bij de behandelend sector opgevraagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van zijn bevindingen de conclusies van de primaire verzekeringsarts overgenomen.
7. Eiseres stelt dat in de FML van 10 december 2020 onvoldoende beperkingen zijn opgenomen, omdat het onderzoek door de verzekeringsarts destijds onzorgvuldig was. Daarom zijn in 2020 functies geselecteerd die eiseres niet kan uitoefenen en is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de onderhavige procedure ten onrechte uitgegaan van deze functies. De FML van 10 december 2020 is bovendien sterk verouderd, omdat eiseres op de datum in geding - naast psychische klachten – ook last had van lichamelijke klachten. Dit heeft eiseres aangegeven in de op 29 april 2021 door haar ingevulde vragenlijst. Op de datum in geding had eiseres depressie- en angstklachten. Uit onderzoek in het kader van de Nederlandse Studie naar Depressie en Angst (NESDA) volgt dat dergelijke psychische klachten gepaard kunnen gaan met diverse lichamelijke klachten. In de bezwaarfase heeft eiseres aangegeven vanwege lichamelijke klachten afhankelijk te zijn van haar partner voor het dagelijks functioneren, waaronder boodschappen doen. Eiseres heeft daarnaast in de vragenlijst van 29 april 2021 aangegeven dat sprake is van lichamelijke beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiermee ten onrechte geen rekening gehouden. Eiseres stelt, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 maart 2024 [1] , dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is, omdat van lichamelijk onderzoek is afgezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had bovendien een deskundige moeten inschakelen, omdat hij niet beschikte over de informatie van de behandelend psycholoog J.S.K. Mataw van Mentaal Beter (de psycholoog). Eiseres stelt verder dat vanwege de vermoeidheidsklachten een urenbeperking en beperkingen voor deadlines, productiepieken, een hoog handelingstempo en omgaan met conflicten aangenomen moeten worden. Tot slot stelt eiseres dat zij, gelet op de extra beperkingen die moeten worden aangenomen, de geduide functies niet kan verrichten.
8. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
De FML van 10 december 2020 en de in 2020 geselecteerde functies
8.2
De rechtbank passeert de stellingen van eiseres dat het onderzoek door de verzekeringsarts in 2020 onzorgvuldig was, dat daardoor onvoldoende beperkingen in de FML van 10 december 2020 zijn opgenomen en dat daarom door de arbeidsdeskundige destijds de verkeerde functies zijn geselecteerd. Deze beroepsgronden kunnen niet aan de orde komen in de onderhavige procedure, die ziet op het bestreden besluit. De rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige uit 2020 liggen ten grondslag aan het besluit van 23 december 2020. Eiseres had deze gronden in een bezwaarprocedure tegen dat besluit naar voren kunnen brengen. Het besluit van 23 december 2020 - en daarmee ook de FML van 10 december 2020 en de geselecteerde functies - staan in rechte vast.
Spreekuur bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep
8.3
Ter zitting is namens eiseres gesteld dat het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep verrichte onderzoek niet in de beslotenheid van een een-op-een gesprek tijdens een spreekuur heeft plaatsgevonden, maar tijdens de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie. Eiseres heeft ter zitting echter desgevraagd bevestigd dat zij tijdens het onderzoek met één persoon heeft gesproken en dat daarbij geen andere personen aanwezig waren. In wat eiseres aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat geen spreekuur heeft plaatsgevonden.
Had de verzekeringsarts bezwaar en beroep lichamelijk onderzoek moeten verrichten?
8.4
De verzekeringsarts in bezwaar en beroep beziet of er op medische gronden aanleiding is om iemand in persoon te onderzoeken. Het is vaste rechtspraak [2] dat een verzekeringsarts in bezwaar en beroep een betrokkene niet zelf hoeft te onderzoeken indien hij over voldoende medische gegevens beschikt om zich een oordeel te vormen over een verzekeringsgeneeskundig rapport.
8.5
Eiseres heeft in de op 29 april 2021 ingevulde vragenlijst aangegeven zich ziek te hebben gemeld vanwege diverse klachten zoals angst en depressie, slapeloosheid, paniekaanvallen en huilbuien. Als belangrijkste reden voor de ziekmelding heeft eiseres vermeld: ‘aandoening of klachten die psychisch zijn’. Bij ‘andere redenen of problemen waardoor eiseres niet in staat is om te werken’ heeft eiseres aangegeven: paniekaanvallen, slapeloosheid, huilbuien en geen lust in het dagelijkse leven. Bij ‘belangrijkste klachten’ heeft eiseres vermeld: slaapproblemen, vermoeidheid, overspannenheid en/of burn-out, depressie en angsten. Eiseres heeft aangegeven ‘een beetje moeite’ te hebben bij lopen en/of staan, tillen en dragen, bukken, knielen en/of hurken, reiken boven schouderhoogte en traplopen. Eiseres heeft ‘heel veel moeite’ aangegeven bij psychische en sociale aspecten.
8.6
De primaire verzekeringsarts heeft in de rapportage van 11 augustus 2022 aangegeven van lichamelijk onderzoek af te zien omdat de psychische klachten bepalend zijn.
8.7
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 21 december 2022 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om lichamelijk onderzoek te verrichten. In de rapportage is bij ‘lichamelijk onderzoek’ vermeld dat eiseres van mening is dat de psychische beperkingen leidend zijn. De vragen naar lichamelijke beperkingen zijn door de partner van eiseres onderbroken met verwijzing naar de psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij eiseres verder een normaal looppatroon en een normaal gebruik van armen en benen waargenomen en geconcludeerd dat aan de bewegingen, waarvan eiseres in de vragenlijst heeft aangegeven er een beetje moeite mee te hebben, geen lichamelijke aandoening ten grondslag ligt.
8.8
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op deze wijze voldoende heeft gemotiveerd waarom van lichamelijk onderzoek is afgezien. Eiseres heeft ook geen medische informatie in het geding gebracht die maakt dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt voor onjuist moet worden gehouden. Ook overigens bevat het dossier geen medische stukken met betrekking tot lichamelijke klachten. De verwijzing door eiseres naar onderzoeken in het kader van NESDA kan haar niet baten, omdat de conclusies in deze onderzoeken van algemene aard zijn. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat, zoals eiseres betoogt, de verzekeringsarts bezwaar en beroep een deskundige had moeten inschakelen om eiseres nader te laten onderzoeken.
De urenbeperking
8.9
Eiseres stelt dat vanwege haar vermoeidheidsklachten een urenbeperking op energetische en preventieve gronden aangenomen moet worden. Het is algemeen bekend dat de symptomen van depressie kunnen optreden of verergeren als gevolg van een toenemende duurbelasting. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt niet dat bij het bepalen van de duurbelastbaarheid rekening is gehouden met het dagverhaal, de medische informatie en de perceptie en cognitie van eiseres van het eigen onvermogen. Het verrichten van algemene dagelijkse levensverrichtingen is voor eiseres al belastend. Ook moet eiseres regelmatig rustmomenten na inspanning inlassen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had, specifiek met het oog op de vraag of een urenbeperking moet worden aangenomen, informatie bij de behandelend sector moeten opvragen.
8.1
Op grond van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid die verweerder hanteert, is een urenbeperking slechts in drie situaties aan de orde, te weten: een stoornis in de energiehuishouding, verminderde beschikbaarheid of uit preventief oogpunt.
8.11
In de FML van 10 december 2020 is aangegeven dat eiseres acht uur per dag en veertig uur per week kan werken en dat zij daarbij is aangewezen op regelmatige werktijden. De primaire verzekeringsarts heeft geen urenbeperking aangenomen. Zij heeft de in de FML van 10 december 2020 opgenomen beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren voldoende geacht, gelet op de psychische klachten. Blijkens haar rapportage van 11 augustus 2022 heeft zij hierbij rekening gehouden met het dagverhaal van eiseres. De primaire verzekeringsarts vermeldt dat er informatie bij de behandelend sector is opgevraagd. Uit het dossier blijkt dat het gaat om informatie die bij brief van 10 augustus 2022 is opgevraagd bij de psycholoog. Deze informatie is niet ontvangen.
8.12
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij brief van 24 november 2022 opnieuw informatie bij de psycholoog opgevraagd. De psycholoog heeft bij brief van 29 november 2022 medegedeeld, ondanks daartoe strekkende schriftelijke toestemming van eiseres, geen informatie over het psychisch functioneren van eiseres te zullen verstrekken vanwege de vertrouwelijke aard daarvan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat hij daarom genoodzaakt is op zijn eigen oordeel af te gaan, gebaseerd op eigen psychisch onderzoek en het medisch dossier.
8.13
De rechtbank overweegt dat de door eiseres gestelde vermoeidheidsklachten pas mee kunnen worden genomen, indien zij kunnen worden vertaald in een beperking die (voldoende) steun vindt in objectieve medische gegevens. Van een dergelijke objectivering is niet gebleken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens het psychisch onderzoek waargenomen dat eiseres geen sterk vermoeide indruk maakt en dat haar aandacht en concentratie niet zijn verminderd. Onder deze omstandigheden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om een urenbeperking aan te nemen.
De overige beperkingen
8.14
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen op te nemen ten aanzien van deadlines, productiepieken, hoog handelingstempo en het hanteren van conflicten. In de FML van 10 december 2020 zijn vanwege de psychische klachten van eiseres hiervoor al beperkingen opgenomen. Eiseres is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en eiseres kan in geval van complexer werk een paar keer per week een deadline of productiepiek en geen hoog handelingstempo aan. Ook is een beperking aangenomen voor het omgaan met conflicten, met de kanttekening dat eiseres een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact kan hanteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert verder in de aanvullende rapportage van 3 mei 2023 dat de door eiseres gestelde beperkingen ten aanzien van reiken, buigen, tillen en trekken vanwege pijnklachten niet kunnen worden geobjectiveerd. Eiseres heeft niet met medische stukken onderbouwd dat verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen.
De geduide functies
8.15
Uitgaande van de juistheid van de FML van 10 december 2022 ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de op 22 december 2020 geduide functies. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat beperkingen voor het samenwerken met collega’s, concentreren, multi-tasken, omgaan met gezagsverhouding, reiken, buigen/torderen, duwen/trekken, tillen, lopen, zitten en staan, die volgens eiseres meebrengen dat zij de functies niet kan uitoefenen, niet zijn opgenomen in de FML. Verder is in de FML voor een hoog handelingstempo geen beperking opgenomen in geval van eenvoudig werk, zodat van een overschrijding van deze beperking in de functies productiemedewerker industrie en snackbereider naar het oordeel van de rechtbank geen sprake kan zijn.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.
griffier rechter
de rechter is buiten staat om de uitspraak te
tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Rb. Overijssel 20 maart 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:1458.
2.Zie bijvoorbeeld CRvB 28 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA1976.