ECLI:NL:RBDHA:2024:8401
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet tijdig beslissen en onbevoegdheid rechtbank inzake klacht tegen bestuursorgaan
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 mei 2024 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 17 november 2023. De opposant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn klacht tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had zich in de eerdere uitspraak kennelijk onbevoegd verklaard, omdat er geen beroep mogelijk is tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht. De opposant was het niet eens met deze beslissing en heeft verzet ingesteld, waarbij hij verzocht om gehoord te worden.
Tijdens de behandeling van het verzet op 30 april 2024 heeft de rechtbank de argumenten van de opposant gehoord. De opposant stelde dat de rechtbank onderzoek had moeten doen naar het gezamenlijk ouderlijke gezag ten aanzien van zijn kinderen en dat de verblijfsvergunning van zijn ex-echtgenote nietig verklaard moest worden. Hij voerde aan dat zijn ex-echtgenote zich valselijk had voorgedaan als de gezaghebbende ouder, wat volgens hem een ernstige inbreuk op zijn persoonlijkheidsrechten vormde.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat er geen mogelijkheid bestaat om beroep in te stellen tegen een klacht bij de bestuursrechter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposant geen aanvraag tot het nemen van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht had ingediend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak en heeft het verzet ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.