ECLI:NL:RBDHA:2024:8381
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening teruggave identiteitskaart in vreemdelingenzaak
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening dat verzoeker heeft ingediend hangende zijn bezwaar tegen de inname van zijn identiteitskaart. Verzoeker, een Poolse nationaliteit, heeft op 14 februari 2024 zijn identiteitskaart ingenomen gekregen door de Autoriteit Vreemdelingen en Migratie (AVIM) omdat hij geen rechtmatig verblijf had. Verzoeker heeft bezwaar aangetekend tegen deze inname en verzocht om een voorlopige voorziening tot de beslissing op zijn bezwaar. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 april 2024 behandeld, maar verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker zijn spoedeisend belang bij de teruggave van zijn identiteitskaart niet aannemelijk heeft gemaakt. De stelling dat hij zich niet vrij kan bewegen en niet kan werken, is onvoldoende. Verweerder heeft aangetoond dat verzoeker zich kan identificeren met een gewaarmerkte kopie van zijn identiteitskaart. Bovendien kan verzoeker Nederland op vrijwillige basis verlaten, wat betekent dat er geen spoedeisend belang is voor de teruggave van de identiteitskaart.
Daarnaast is er geen sprake van evidente onrechtmatigheid van het besluit van verweerder om de identiteitskaart in te nemen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.