ECLI:NL:RBDHA:2024:8381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
NL24.8934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening teruggave identiteitskaart in vreemdelingenzaak

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening dat verzoeker heeft ingediend hangende zijn bezwaar tegen de inname van zijn identiteitskaart. Verzoeker, een Poolse nationaliteit, heeft op 14 februari 2024 zijn identiteitskaart ingenomen gekregen door de Autoriteit Vreemdelingen en Migratie (AVIM) omdat hij geen rechtmatig verblijf had. Verzoeker heeft bezwaar aangetekend tegen deze inname en verzocht om een voorlopige voorziening tot de beslissing op zijn bezwaar. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 april 2024 behandeld, maar verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker zijn spoedeisend belang bij de teruggave van zijn identiteitskaart niet aannemelijk heeft gemaakt. De stelling dat hij zich niet vrij kan bewegen en niet kan werken, is onvoldoende. Verweerder heeft aangetoond dat verzoeker zich kan identificeren met een gewaarmerkte kopie van zijn identiteitskaart. Bovendien kan verzoeker Nederland op vrijwillige basis verlaten, wat betekent dat er geen spoedeisend belang is voor de teruggave van de identiteitskaart.

Daarnaast is er geen sprake van evidente onrechtmatigheid van het besluit van verweerder om de identiteitskaart in te nemen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8934

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[vetrzoeker] , V-nummer: [v-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.E. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening dat verzoeker heeft ingediend hangende zijn bezwaar tegen de inname van zijn identiteitskaart, het ingenomen houden van zijn identiteitskaart en de weigering van verweerder om zijn identiteitskaart terug te geven.
1.1.
Verweerder heeft op 14 februari 2024 verzoekers identiteitskaart ingenomen. Verzoeker heeft hiertegen en tegen verweerders weigering om verzoekers identiteitskaart terug te geven bezwaar ingesteld. Verzoeker heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening tot op het bezwaar is beslist.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft enkel de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn zonder voorafgaand bericht niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1969 en heeft de Poolse nationaliteit. Bij beschikking van 9 september 2022 is vastgesteld dat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. Verzoeker moest Nederland binnen één maand
verlaten. Omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij aan deze verplichting heeft voldaan, is zijn identiteitskaart op 14 februari 2024 tijdelijk ingenomen door de AVIM. [1] Verzoeker heeft hiertegen op 4 maart 2024 bezwaar ingesteld. Verzoeker stelt daarnaast dat hij bij opheffing van vreemdelingenbewaring heeft verzocht om teruggave van zijn identiteitskaart en dat verweerder dit heeft geweigerd. Ook hiertegen heeft verzoeker bezwaar ingesteld.
Wat vindt verzoeker in de voorzieningenprocedure?
3. Verzoeker verzoekt om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat zijn identiteitskaart wordt teruggegeven. Er is sprake van een spoedeisend belang omdat verzoeker in zijn vrijheid wordt beperkt doordat hij zijn identiteitskaart niet in zijn bezit heeft. Zo kan hij zich niet vrij bewegen, kan hij niet werken en kan hij Nederland niet op vrijwillige basis verlaten indien hij dit zou wensen. Daarnaast heeft verzoeker op 1 maart 2024 een aanvraag ‘inschrijving voor burgers van de Unie’ gedaan. Nu verzoeker daardoor rechtmatig verblijf heeft, bestaat er geen bevoegdheid meer voor verweerder om de identiteitskaart ingenomen te houden. Bovendien staan tegenover de belangen van verzoeker geen of geen wezenlijke belangen van verweerder. Gelet op het voornoemde dient volgens verzoeker in redelijkheid meer gewicht te worden toegekend aan zijn belang dan aan het belang van verweerder om verzoeker hangende het bezwaar zijn documenten niet terug te geven.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker zijn spoedeisend belang bij onmiddellijke teruggave van zijn identiteitskaart niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat verzoeker zich niet vrij kan bewegen en niet kan werken is hiervoor niet voldoende. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat verzoeker zich kan identificeren met de (gewaarmerkte) kopie van zijn identiteitskaart en het bewijs voor het tijdelijk in bewaring nemen van zijn identiteitskaart. Niet is gebleken dat verzoeker concrete problemen heeft ondervonden doordat hij niet over zijn identiteitskaart beschikt. Bovendien kan verzoeker wel degelijk Nederland op vrijwillige basis verlaten nu uit artikel 52, tweede lid van de Vreemdelingenwet volgt dat het reis- of identiteitspapier aan de vreemdeling wordt teruggegeven indien hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hij ook daadwerkelijk vertrekt.
Evidente onrechtmatigheid
5. Omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang kan de voorlopige voorziening alleen worden toegewezen bij evidente onrechtmatigheid van het besluit.
5.1.
Verweerder heeft toegelicht dat het besluit van 14 februari 2024 rechtmatig is genomen op grond van artikel 52 van de Vreemdelingenwet in samenhang met artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vreemdelingebesluit. Dat heeft verzoeker ook niet bestreden. Dat eiser inmiddels een tijdelijk procedureel verblijfsrecht heeft door zijn aanvraag van 1 maart 2024 en dat daardoor het terugkeerbesluit en de uitzetting zijn opgeschort, maakt niet dat de grond voor de tijdelijke inname van verzoekers identiteitskaart is komen te vervallen. Verweerder heeft bovendien nog steeds een belang bij de inname, nu de identiteitskaart is ingenomen met het oog op de uitzetting van verzoeker. De opschorting van de uitzetting doet daar niet aan af. Verweerder heeft er daarnaast terecht op gewezen dat het ingenomen houden van de identiteitskaart geen feitelijke handeling is waar bezwaar tegen openstaat. Verzoeker kan namelijk schriftelijk verzoeken om teruggave van het document. Indien vervolgens geweigerd wordt om het document terug te geven betreft dat een feitelijke handeling waartegen bezwaar open staat, zodat een adequate bestuurlijke rechtsgang open staat. [2]
5.2.
Gelet op het voorgaande, is de voorzieningenrechter van oordeel dat van een evident onrechtmatig besluit geen sprake is en dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor vergoeding van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3631.