ECLI:NL:RBDHA:2024:8364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20347
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling met betrekking tot uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 27 mei 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van een Nigeriaanse eiser tegen de maatregel van bewaring die op 17 maart 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vooronderzoek op 22 mei 2024 is gesloten, wat een overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) met zich meebracht. Ondanks deze overschrijding oordeelt de rechtbank dat de beslissing voortvarend is genomen, aangezien de termijn van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak niet is overschreden.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de eiser onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat verweerder niet voortvarend handelt en dat er geen zicht op uitzetting naar Nigeria zou zijn. De rechtbank concludeert dat verweerder wel degelijk voortvarend heeft gehandeld door meerdere keren contact op te nemen met de Nigeriaanse autoriteiten en dat de eiser niet actief meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting ontbreekt en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter E.F. Bethlehem en openbaar gemaakt op 31 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20347

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: S. Gharmaoui).

Procesverloop

Verweerder heeft op 17 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapport overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 22 mei 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1996 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [2] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds 17 april 2024 het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 13 mei 2024 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 20 mei 2024 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 22 mei 2024 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.
5. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Niettemin is sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM [3] , omdat de rechtbank uitgaat van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit. [4] Aangezien deze termijn niet is overschreden, ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring reeds hierom onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw had moeten sluiten. [5] Dit betekent dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet in zijn belangen is geschaad.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser aanvoert dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt en het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Nigeria ontbreekt. Deze gronden zijn verder niet onderbouwd.
7. Anders dan eiser stelt, blijkt uit het voortgangsrapport dat verweerder op 22 maart 2024 een LP [6] -aanvraag heeft verzonden naar de Nigeriaanse autoriteiten. Nadien heeft verweerder op 28 maart 2024, 16 april 2024 en 7 mei 2024 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Nigeriaanse autoriteiten. Verder blijkt uit het voortgangsrapport dat verweerder verschillende voortgangsgesprekken heeft gevoerd met eiser, laatstelijk nog op 24 april 2024. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder op enig moment onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
5. Verder is de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Nigeria in het algemeen, of in het bijzonder van eiser, is komen te ontbreken. Zoals hiervoor is overwogen, rappelleert verweerder regelmatig bij de Nigeriaanse autoriteiten. Verder rust op eiser de plicht om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. De rechtbank stelt vast dat eiser die medewerking niet verleent. Niet is gebleken dat de Nigeriaanse autoriteiten voor eiser geen LP zullen afgeven voordat de termijn van zes maanden, genoemd in artikel 59, vijfde lid, van de Vw, is verstreken.
6. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond; en
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 22 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6304.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.EHRM 9 januari 2003, (JV 2003/129) (arrest Kadem).
5.Artikel 96, tweede lid, van de Vw.
6.Laissez-passer.