ECLI:NL:RBDHA:2024:8324
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag met dwangsom en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft eiser op 1 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Op 20 januari 2024 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 5 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft rechtsgeldig de staatssecretaris in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van de staatssecretaris is verstreken. Op grond van artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen, met de mogelijkheid tot verlenging. De rechtbank concludeert dat de termijn van 21 maanden is overschreden en dat de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-, voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de staatssecretaris op om uiterlijk op 27 juli 2024 alsnog een besluit bekend te maken. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. van der Veen, griffier, en is openbaar gemaakt.