ECLI:NL:RBDHA:2024:8321
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 30 april 2024 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die op 16 mei 2024 met onbekende bestemming is vertrokken uit de opvanglocatie in Hoogeveen, heeft sindsdien geen contact meer gehad met zijn gemachtigde, mr. M. Pater. Dit leidde de rechtbank tot de vraag of eiser nog procesbelang had bij de voortzetting van de beroepsprocedure.
De rechtbank concludeert dat, gezien de omstandigheden en het gebrek aan contact tussen eiser en zijn gemachtigde, ervan uitgegaan moet worden dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. Dit betekent dat het procesbelang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit is komen te ontvallen. De rechtbank verklaart het beroep dan ook niet-ontvankelijk, wat inhoudt dat de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien hij het niet eens is met deze uitspraak.