ECLI:NL:RBDHA:2024:8319
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
Op 30 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep aangetekend tegen het besluit van 1 mei 2024, waarbij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen. De staatssecretaris stelde dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden.
In de beoordeling van de zaak heeft de rechtbank gekeken naar de argumenten van eiser, die stelde dat Duitsland niet langer kon worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser voerde aan dat er structurele problemen waren in de opvangvoorzieningen in Duitsland, wat zou kunnen leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland persoonlijk in gevaar zou komen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en rapporten die geen structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland aantoonden.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris geen aanleiding had om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen, omdat eiser niet had onderbouwd welke persoonlijke omstandigheden dit zouden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag terecht niet in behandeling is genomen. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. G.A. van der Straaten, in aanwezigheid van griffier mr. S. Berendsen, en werd openbaar gemaakt.